Theodora van Sternsee en Anthony thoe Schwartzenberg

Geplaatst

Vorm:       Weigering
Jaar:          1663
Gewest:    Friesland
Plaats:       Dokkum

“Sloeg gladt af”

Agatha van Starckenborg beschrijft in haar dagboek hoe haar neef Anthony thoe Schwartzenberg op een dag met alle staatsie in een koets met vier paarden naar de Ropta State, de woonplaats van Theodora van Sternsee, was gereden, maar de poort bleef gesloten. Theodora was het enige kind van Carel van Sternsee, getrouwd met zijn nicht Ave Lucia van Gramaije, dochter van Ivo van Gramaije en Tjaertcke van Heerma, uit Gelderland. Anthony had zich in Leeuwarden erop beroemd dat hij de dochter “die trou soud brengen, en dat sij hem gaern hebben woud.”[1] Hij had begin april 1663 ook al aan Theodora’s moeder verzocht of zij wilde instemmen met het huwelijk maar die “sloegt gladt af”. De moeder verbood hem naar Ropta te komen, blijkbaar zonder effect[2]. Nergens is vermeld waarom ze weigerde. Dat hoefde ook niet: degene die afwees bevond zich in een eerpositie die motivering overbodig maakte. Daarbij handelde zij als moeder over de minderjarige Theodora. Uit de brieven van tante Agatha kunnen we wel opmaken dat Anthony misschien ook niet de meest aantrekkelijke huwelijkskandidaat was gezien zijn drankgebruik en zijn schulden. De beschreven handelingen laten mooi een aantal eerreflexen zien.

“Ontruckt”

Antony thoe Schwartzenberg zag zich gedwongen om enkele dagen na het contactverbod op klaarlichte dag ten overstaan van een menigte Theodora van Sternsee haar moeder te ontnemen. In 1663 was hij te Dokkum, toen hij beide dames op straat aansprak. Zijn knecht sloeg de moeder op neus en mond, tot bloedens toe, ze was op straat neer geworpen en hij had haar, onterend, de rok van het lijf getrokken. Theodora liet zich niet onbetuigd. Tegen de met haar sympathiserende omstanders riep ze: “Mijn moeder wil mijn tegens mijn danck in een klooster fourin, daer ick mijnheer Schwartzenberg al voor een half jaer belooft heb!” Het volk riep terug: “Mijn Heer houd dat ghij hebt”. Toen namen ze elkaar bij de hand en liepen ze de stad uit naar een herberg, gevolgd door haar moeder en een nicht. Moeder was zeer aangedaan, ging voor de dochter staan en legde haar handen op haar schouders. Anthony had ondertussen een wagen geregeld. Nu moest hij wederom Theodora van haar moeder los zien te rukken. De waardin ging de kamer vegen waardoor de moeder wat moest uitwijken “daermet ontruckte de dochter haer moeder en nicht, en liep met Anthonij wt de Camer en rukten de deur toe”. Die werd door enkele mannen stevig dicht gehouden. Men stak een bezemsteel door de ring van de deur zodat die niet kon worden geopend. Het paar wist nu weg te komen. De moeder riep vanuit het venster, “half disperaet sijnde”, de dochter na: “gaet ghij weg, wij sullen U onterven, dat ghij als een ongehoorsaem kindt niet stuiver van ons krijgt.”

De openlijke en publiekelijke gewelddadigheid van de eerreflexen tegen de ouders is schokkend. Dit is het type geweld dat wordt toegepast bij deze schakingen, net als bij die van De Eigenrichting die ik in hoofdstuk VIII beschrijf. Het verschilt van het geweld van de ouders tegen hun dochter dat we zien bij de figuraties De Ontdekking en De Overrompeling. Dat is heftiger. Het machtsvertoon geeft aan dat het paar van de overheid en justitie niet veel verwachtten. De door Hendrik Brouwer gesuggereerde gang naar de rechter zag het paar duidelijk niet als een kansrijke mogelijkheid.

Theodora en Antony bereikten Beetgum, waar een karos voor hen arriveerde. Ze namen nog een meid mee en “onbelaeden van geldt” reden ze naar Harlingen en daar overnachtten ze. Ze aten in een publieke gelegenheid “in de gemene eetkamer (alwaer hij nevens de bruidt bij alt folck ande gemene tafel geeten had) sitten bier en taback te drincken.”, iets wat zij als adel blijkbaar niet vaak deden. Theodora ging met een vriendin naar haar slaapkamer. Later ging ook hij naar boven, kleedde zich “naekent wt”, stapte in het bed bij de beide vrouwen waarvan de vriendin, eveneens naakt, er weer uit stapte en een bed naast die van de twee liet klaarmaken. De volgende ochtend om vier uur was hij weer beneden, en op een vraag waarom hij zo vroeg van de bruid was weggegaan, antwoordde hij: “men moetse bij tijdts wennen, als mense lang gedenckt te houden.” Hij vroeg iemand om geld, klaagde over zijn oom dat die “hem tot dit Houlick en weglopen had angevoert, ia dikwils gedwongen, en daertoe alle onderstant belooft, en nu liet hij hem indepan sitten”. Wie die oom is, is niet duidelijk. Antony huilde jammerlijk, de bruid stond erbij, die moest maar niet rekenen op een morgengave. Het advies om de karos en de paarden te belenen sloeg hij af, want die waren hem deugdelijk geleend door iemand, die meer voor hem had gedaan dan zijn hele familie. Ze trokken naar Bolsward en Heerenveen, ondertussen gezocht door het Hof van Friesland en door de moeder van Theodora. Die had een deurwaarder en nog zes man ingeschakeld om ze te zoeken. De bruid was zo “kaal”, had niet meer dan haar “slegste daegs kletie” bij zich, en in haar zak niet meer dan een vuile neusdoek. Ze leenden wat spullen en Anthony wist nog geld terug te krijgen dat hij iemand had geleend. Zijn financiële situatie bleef echter precair. In Groningen aangekomen maakte hij voor 3.000 gulden schuld, zo had de stadhouder Willem Lodewijk vernomen. De stadhouder had hem gesproken en vaderlijk vermaand wegens zijn schulden, “ia gesegt dat hij niet betoonde datter een druppel nobel bloet in hem was, feul min van so een extracktie. De Vorst seid, t’is een rechten debosiant.”[3] In oktober 1663 werd Antony door de procureur-generaal opgeroepen te verschijnen voor het Hof op last van een oom van de familie van Sternsee. Die had dat “gecke huisgesin” onder zijn hoede genomen. De oom wilde het proces, net als de procureur, doorzetten. De verhoudingen tussen Theodora’s moeder en Antony waren na de terugkeer van het paar volgens diens tante Agatha van Starckenborg niet goed. De moeder had een “paep met een deel bagijnen en kloppen ingehaelt, doe seide sij Anthoni toe om hem van de paep te laeten trouwen”, maar dat wilde Anthony niet. De moeder bleef aandringen, doch Anthony trok zijn rapier en joeg hen het huis uit. Hij maakte zo’n stennis dat het “iong wijf een miskraem kreeg”.

Anthony’s reputatie zal door de opmerkingen van de vorst niet bepaald zijn toegenomen. Dat hij een “debosiant” werd genoemd zegt wel iets. Het woord “debaucheren” wordt vaker gebruikt om de jongeman aan te duiden als iemand die het meisje van het rechte pad heeft weggeleid, zich liederlijk, losbandig en tuchteloos gedraagt[4]. Maar hij was wel van adel en Theodora ook. En hoewel de schaking af te keuren was, was het weinig bedreigend voor de adel als geheel. Het paar werd gedurende de tocht gevolgd door tante Agatha van Starckenborg, die in haar brieven nu en dan de verwikkelingen rond het paar aanstipt. Zij wist bij welk ver familielid het paar om hulp aanklopte[5].

Hoe ging het verder? In 1665, het sterfjaar van haar vader, trouwde zij met Anton Gunther Georg baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg. Reeds op 24 november 1670 stierf de baron op Ropta State en Theodora hertrouwde drie jaar later met Johan Albert van der Meulen. Na het overlijden van Johan trouwde ze voor de derde keer in 1697 en wel met Johan de Wolff. (Bron: http://www.stinseninfriesland.nl/RoptaStateMetslawier.htm)

[1] Tresoar Archiefnummer 326 Familie thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, inv.nr. 220b, brief nr. 66 van 7 april 1663.

[2] Vries, B. de, ‘Een niet alledaagse geschiedenis van een schaking’, in: S. de Haan e.a. (red.), Friesland vroeger: uit de archiefkast van het Rijksarchief in Friesland (Drachten 1987) 51-54.

[3] De Vries (1987); de daarin gebruikte bronnen komen uit Tresoar Archiefnummer 326 Familie thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, inv.nr. 220b.

[4] WNT: “debauche”.

[5] De Vries (1987), 54, vermeldt dat Agatha en haar dochter kinderkleding maakte voor het kindje van het paar.

NL-040041000 (Tresoar) Archiefnummer 326 Familie thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, inv.nr. 220b.