Vorm: Ontdekking
Jaar: 1681
Gewest: Holland
Plaats: Den Haag
François Aufarel was luitenant-kolonel in dienst van de Republiek. Susanna van Milaenen woonde met haar vader Barent van Milaenen, haar moeder, haar oudere zusters Cornelie en Pauline en haar broer(s) in Den Haag. Op 7 april 1681 is Susanna heimelijk uit haar ouderlijk huis vertrokken.
Zij legde vermoedelijk aan het einde van 1682 een verklaring af aan het Hof van Holland op bevel van de Hoge Raad[1]. Van Aufarel is geen beantwoording van vragen bewaard gebleven, wel de vragen die het Hof hem wilde stellen[2]. Ook daaruit is wel iets over zijn handelwijze op te maken.
Susanna zegt Aufarel te kennen vanwege bezoeken die hij medio 1680 aflegde aan een medicus die bij haar ouders inwoonde. Ze hadden elkaar ‘in het passeren’ wel gesproken. Een kapitein James du Puy had haar gezegd dat Aufarel wel eens met haar wilde kennismaken. Hij zou wel graag met haar en haar zuster Pauline een ritje met een koets buiten Den Haag willen maken. Susanne verklaart dat ze was gewaarschuwd voor Aufarel “want dat hij haer soude weghvoeren”, maar wie haar had gewaarschuwd, weet ze niet meer.
Mede door inpraten op haar ouders door de medicus, die daartoe waarschijnlijk was aangezet door Aufarel, trachtte hij bij hen te komen inwonen. Maar ondanks zijn vele bagage, het personeel dat hij bij zich had, de krappe behuizing van de familie Van Milaenen stemde die toch in. Het zou namelijk maar voor enkele dagen zijn. Hij bleef echter 14 weken. Hij legde zich direct toe “om die sinnen van haer deposante te winnen, ende tot sijn genegentheijt te trecken”. Hij had haar al eerder gezegd dat hij “estime voor haer hadde”, maar vanaf het moment dat hij in huis was, deed hij alles om haar te winnen. Hij had haar gezegd dat hij alleen maar in hun huis was komen wonen om haar tot zijn liefde te bewegen, en “tot sijn wil te crijgen”, met haar naar bed te gaan. Hij “caresseerde” haar. In de achter benedenkamer wist hij haar tot zijn wil te krijgen. Hij had haar “jegens een tafel geforceert”. Susanne kon zich niet herinneren dat hij haar “speciale trouwbeloften gegeven soude hebben”, wat hij wel honderd keer heeft gezegd en beloofd, en dat hij haar ook nooit zou verlaten, en dat hij haar “terwijl hij haar tot schande hadde gebracht, wederom soude eeren”. De prins (stadhouder Willem III) had hem een gouvernementsplaats beloofd, en als hij die had, zou hij haar trouwen Hij verklaarde “dat hij een eerlijck man was”. Hij had haar een paarlemoeren kannetje gegeven “tot verseeckeringe” van zijn liefde voor haar, “soe hij seide”. Ze twijfelde niet aan hem, want hij had haar al zijn geld en goed aan haar vertrouwd, alles wat hij bezat was het hare en ze kon daarover beschikken. Hij gaf haar verder een paarlen snoer, een bootje en een ringetje.
Haar moeder en zusters merkten dat hij “te veel staets maeckte van haer deposante” en daarom hem verzochten te vertrekken, ja zelfs tot “kijvens toe”. Hij ging uiteindelijk weg omdat zijn regiment, dat te Deventer lag, bevel kreeg om naar Breda te gaan.
Toen hij vertrokken was bleef hij haar ‘debaucheren’. Eens heeft hij in zijn koets meegenomen op het Voorhout heen en weer gereden en met haar daar “zijn wil” gedaan. En door deze bijslaping is ze zwanger geworden. Hij zou haar ook niet gelast hebben “’t selve te secreteren”. Ze zegt vervolgens dat hij op tijd zou zorgen voor haar en haar “uyt haer ouders huijs nemen”.
Als we deze tekst lezen, blijkt dat Susanna niets vertelt, en overigens ook niet gevraagd wordt naar wat zij nu wilde, wat haar gevoelens voor Aufarel waren, welke ideeën zij had van de omgang. Dit past in het schakingsvertoog, waarbij hij de actor is en zij de ‘onnozele’, verleide jonge vrouw. Haar eer liet niet toe dat zij zou bekennen wat zij voor hem voelde. Als zij dat wel zou doen, zou zij haar eerpositie als dochter in gevaar hebben gebracht. Ze was nu in de machtspositie van haar familie.
Aufarel wist haar te verzoeken en te overtuigen in stilte het huis van haar ouders te verlaten, zonder kennis van haar ouders “heenen te gaen”. Ze bekent dat ze na haar vertrek uit haar ouderlijk huis een brief had geschreven aan haar ouders, waarin ze zegt zes maanden zwanger te zijn en dat ze geen moeite moesten doen om haar te zoeken, en dat ze niet durfde te schrijven waar ze was. Misschien had Aufarel dat gezegd haar ouders zo te schrijven, maar dat weet ze niet meer.
Begin april 1681 stuurde hij zijn sergeant. Aufarel had bewust wat goederen na zijn vertrek achtergelaten, om gelegenheid te hebben die te laten ophalen, zoals “eenige silvere belleties voor een hontie”, en dat de sergeant haar toen een brief gaf van Aufarel. Hij gaf haar ook 10 ducaten reisgeld om naar Breda te komen. Via Terheijden, waar Aufarel haar opzocht, is zij naar Breda gegaan. Na enkele weken is Susanne van Milaenen van daar naar Maastricht gebracht met Aeltje, de vrouw van een soldaat van Aufarel. Ze is op een kamer bij een zilversmid ondergebracht, totdat Aufarel met zijn regiment een paar dagen later de stad binnenkwam. Toen is zij in zijn logement gebracht. Ze mocht niet naar buiten. Ze bleef daar tot rond 20 mei 1681, in de pinksterweek. Ze is in een stoel gedragen naar de vroedvrouw Maria Geertruij Aerts. Ze was onherkenbaar gemaakt met een kap en mantel. Na enkele uren werd haar dochter geboren. Ze antwoordde op de vraag van de vroedvrouw dat Aufarel de vader was. Susanne bleef daar 14 dagen en kreeg elke avonden bezoek van Aufarel. Het kind werd besteed bij de minne Lijsbeth Smeets en katholiek gedoopt als Sara in de Catharinekerk. Niet gereformeerd, omdat dan peters publiekelijk aanwezig moeten zijn, zo niet bij de “papisten”. Sara is een jaar later, half augustus 1682 overleden bij de min. Het kindje was al drie maanden dood voordat zij van haar overlijden hoorde. Het kindje kwam eens in de drie of vier weken bij Aufarel die dan de min betaalde en het kind liefkoosde. Aufarel heeft het kindje laten begraven. Hij betaalde voor alle kosten en ook kledij, hoewel zij luxere kleding niet wilde, omdat ze toch nooit uitging. Na de kraam heeft zij een jaar met Aufarel in een huurhuis gewoond, bediend door een meid. De ondervrager denkt dat die meid er ook was om haar te beletten uit te gaan, maar daar had Susanne ook geen zin in, want ze zou kunnen worden herkend.
Ze werd voor de tweede keer zwanger en is toen naar Luik gebracht naar ene Fraxino, notaris, en na 8 dagen naar ene Blois, zwager van Fraxino, waar ze vier maanden verbleef. Aufarel kende die nog uit de tijd van de belegering van Maastricht. In het huis van Fraxino kreeg ze een zoon, ergens eind augustus/begin september 1682. Die is gedoopt in Luik en bij een schoonzuster van Fraxino ter minne gewest, maar na een maand is hij overleden. Het jongetje zou gedoopt zijn als zoon van Bernard van Milaenen en Anna Masier, niet getrouwd. Aufarel bezocht haar daar nog wel, maar niet veel meer.
Zij verbleef in Luik om Frans te leren, de stad te zien, terwijl hij naar Den Haag ging om zaken te verrichten en zou haar bij terugkomst ophalen. Ze mocht en wilde eigenlijk niet zonder toezicht en bewaking uitgaan. Kennelijk had haar vader haar ontdekt, maar die mocht zij niet spreken. Ze moest zich voordoen als Juffrouw Anna van Rosenbergh, wier man als officier op zee weg was. Ook brieven werden onder die naam geschreven door en aan haar. Dat deed Aufarel om haar “te verduijsteren, ende buijten kennisse van haer ouders te houden”, zegt ze.
Ze is toen naar Hoei vervoerd, naar de zoon van Fraxino, die daar pastoor van Sint Remi was, dit tot haar divertissement en omdat misschien iemand haar zou kunnen gaan zoeken; dit alles op aanschrijven van Aufarel, die bang was dat haar ouders zouden komen te weten waar ze zich bevond.
Aufarel had haar ook gezegd dat haar moeder en zuster Cornelie bij hem in Den Haag waren geweest en hem wilden doodsteken “omdat ze presumeerden dat hij Aufarel haer deposante vervoert hadde”. Aufarel had hen gezegd dat hij “van haer dochter niet en wiste”. Susanne weet ook niet of Aufarel toen een brief van haar moeder voor haar had meegebracht. Ze heeft wel drie of vier brieven van haar moeder van Aufarel ontvangen, die allen al geopend waren. Ze heeft ook diverse brieven aan Aufarel gegeven voor haar moeder. Deze brieven dicteerde hij haar, op 2 en 8 augustus 1681, en 17 oktober en die door hem waren gedicteerd; door haar aan hem ter bestelling heeft gegeven. De brief van 4 april 1682 heeft ze niet gelezen of gezien.
Ze heeft op 30 juli 1682 in Maastricht notarieel laten vastleggen dat ze over alles wat Aufarel had gedaan vergenoegd en voldaan was, ook ten aanzien van haar defloratie, alimentatie kraamkosten en anderszins. Ze had dit gedaan omdat hij een brief van haar moeder had gekregen waarin die verklaarde zeer misnoegd te zijn dat hij haar “ophielt”. Om te laten merken aan haar moeder dat alles goed was, liet hij een notaris laten komen en twee getuigen, namelijk zijn luitenant en een sergeant. Ze dacht dat het goed was en heeft verder zonder er acht op te slaan de akte getekend. Aufarel hoefde ook niet de trouwbeloften terug hebben, die hij kennelijk aan haar had gegeven. Toen vroeg de ondervrager: “Dan off Aufarel alle ’t selve met gewelt & jegens haer wille haer heeft ontnomen gehadt?” Waarop zij antwoordde, hiervan niet te weten. De akte is haar nauwelijks goed voorgelezen, was al vooraf geschreven en ze wist niet goed wat ze tekende, dacht dat het een brief was van haar moeder.
Hij bekende getrouwd te zijn, en dat hij een deugniet was en hij haar had geschonden. Haar vader en haar broer waren naar Luik gekomen om haar daar te spreken, dat lukt eigenlijk eerst niet goed. De ondervrager vroeg ook waarom zij niet met haar vader is meegegaan. Fraxino verklaarde dat hij haar zou vastzetten en dat Aufarel al gehuwd was. Zij wist uit vrees niet goed wat ze moest doen en wat hij zou doen, heeft ze geweigerd met haar vader mee te gaan. En die vertrok weer met haar broer, zij bleef bij Fraxino.
Zij had daarna Aufarel gesproken in Maastricht. De luitenant bracht haar voor het huis van de officier van de stad en Aufarel trok haar daar naar binnen en vertelde haar dat hij getrouwd was, en wat zij nu wilde doen. In dat huis kwamen ook 8 heren, schepenen naar zij vermoedde, en de luitenant en de sergeant. Ook Aufarel was daar, hij zou haar voor een commissie van de Hoge Raad moeten brengen maar dat zou ze niet moeten willen; hij wilde haar wel naar Rotterdam brengen, een uurtje van Den Haag. Ze heeft toen 2000 rijksdaalders van hem geëist, maar dat had hij niet en beloofde haar 1500 rijksdaalders te geven. Maar hij gaf haar de obligatie die hij tekende niet, want die zou door haar ouders worden afgepakt, en ook de officier wilde haar niets geven, toen is die akte aan een jezuïet ter hand gesteld, Johannes Bock. Op 22 december 1682 is ze met Aufarel, de luitenant, een meid en een bode naar ’s-Hertogenbosch gereisd, waar Aufarel een jacht had gehuurd, naar Rotterdam en Delfgauw en vandaar naar de heren van de Hoge Raad; Aufarel is vanuit Delfgauw vertrokken.
[1] NL-HaNA Toegang 3.03.02 Hoge Raad Holland en Zeeland, inv.nr. 868, scan nr 150.
[2] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5334.15.
Downloads, ongeveer 20 pdfs per keer:
NL-HaNA Toegang 3.03.02 Hoge Raad Holland en Zeeland, inv.nr. 868, scannr. 150.
NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5334.15 (deel 1).
NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5334.15 (deel 2).