Vorm: Ontdekking
Jaar: 1664
Gewest: Holland
Plaats: Delft
Het Haegs-Kermisch-praetgen over het gevange-nemen van Jacobus Overheul. Om dieswille dat een burgemeesters dogter van Delft, Zara vander Dusschen genaemt, geseyt wierdt met hem te willen door-gaen is een gedrukt geschrift dat in mei 1664 verscheen. Dit pamflet heeft als vorm een samenspraak tussen drie klerken, werkzaam op kantoren van juristen. De schrijver van het Kermisch-praetgen is onbekend.
Ik behandel het met enige terughoudendheid, omdat het een geromantiseerde versie, fictie, is van gebeurtenissen die we niet kunnen verifiëren met andere bronnen. Er vond ook geen schaking plaats, die werd voorkomen. Dat er wel iets moet hebben plaatsgevonden, blijkt uit een ander pamflet waarin het Hof van Holland naar aanleiding van deze zaak een richtlijn bekend maakte voor de wijze waarop het een schaking, in welke vorm ook, zou bestraffen. Er is ook een dossier in het archief van het Hof van Holland, dat stukken bevat over het vervolg van wat er in het Kermisch-praetgen wordt beschreven. Beide komen aan de orde.
Deze zaak heeft een plaats in deze figuratie, omdat het verhaal gaat over een ontdekking van een liefdesrelatie, welke ontdekking leidde tot de voorbereiding van een op het laatste moment niet uitgevoerde schaking. Het Kermisch-praetgen illustreert goed hoe het eervertoog, het schakings- en het tegenvertoog de aanloop van een schaking domineerden. Het pamflet van 60 dichtbedrukte pagina’s biedt een fascinerende inkijk in de denkwereld van twee jonge mensen, hun persoonlijke eergevoelens, het zoeken naar de gepaste eerpositie voor beiden en de ontwikkeling van hun onderlinge afhankelijkheid. Het geeft ook aan dat het formeren van een eergroep van hen beiden een zaak was die verder ging dan hun verliefdheid uiten. Waarschijnlijk zullen vele paren dezelfde argumenten uitgewisseld hebben in de beslotenheid van hun privé-ontmoetingen.
Een andere reden waarom ik deze zaak wil behandelen, betreft het verschijningsjaar 1664, het jaar waarin ook de geruchtmakende schakingen plaatsvonden van Catharina van Orliens door Johan Diederik de Mortaigne en van Eleonora van der Meijden door Nicolaes van Vlooswijck. De onbekende schrijver verwijst naar deze casussen en zal naar aangenomen kan worden de publieke discussie hierover verwerkt hebben in zijn tekst.
Het Kermisch-praetgen verhaalt van de relatie tussen Sara van der Dussen (1646-1698), de achttienjarige dochter van een oud-burgermeester van Delft en Jacob Overheul (?-?) die als commies voor haar vader werkte, in diens huis aan de Oude Delft. De drie klerken bespreken tijdens de Haagse meikermis de toen net ontdekte en publiek geworden, verijdelde plannen van Jacob Overheul om door te gaan met Sara van der Dussen. Jacob was opgesloten in de Voorpoorte van het Hof van Holland in Den Haag. De ene klerk laat zijn afkeuring van Jacobs handelwijze blijken en doet dat door het schakingsvertoog aan te halen, de andere toont juist alle begrip voor hem en spreekt vanuit het tegenvertoog[1]. De derde treedt op als een soort scheidsrechter.
“Poeselachtig”
De partij die Jacobs handelwijze afkeurde op de manier zoals het Hof van Holland, vele ouders en de elite dat deden, komt het eerst aan bod. Hij begint met de beschrijving van de eerpositie van Jacob ten opzichte van die van zijn werkgever. Jacob Overheul, zoon van Nicolaes Overheul, koopman tot Delfshaven, werkte als commies bij Dirck van der Dussen, oud-burgemeester en ontvanger van Delft. Hij woonde bij zijn meester in huis en nam deel aan diens gezinsleven. Er waren diverse oudere broers en zusters in de familie van wie de moeder was overleden. Dircks reputatie was groot en Jacob had zich geen betere meester kunnen wensen. Maar wat gebeurde er: zodra Jacob het huis was binnengedrongen, ging hij proberen zich te meten met zijn beteren. De verteller haalt een versje aan:
“Ick gae my voor knecht verhuyren
Op dat ick het schip te beter soude mogen stuyren”
Jacob kwam in de gelegenheid een dochter van Dirck genaamd Sara, 16 jaar, op arglistige wijze te misleiden. Hij bepraatte haar zodanig, dat zij wel enige genegenheid voor hem moest gaan voelen. De omgang werd zo vrij als haar eerbaarheid als jonge maagd toeliet. Maar de liefde viel op bij een collega van Jacob. Deze oppercommies, een administratief medewerker van Van der Dussen, meende dingen te zien die niet gepast waren. Zijn naam wordt niet genoemd. We kunnen niet nagaan of er werkelijk zo een persoon betrokken was of dat de schrijver hem ten behoeve van het verhaal had verzonnen. Zonder enige bewijsvoering maakte deze verteller Jacob tot een sluwe verleider, die uit was om de dochter van zijn werkgever te verlokken. Zijn eer vertoonde tal van zwakke punten, zoals ondankbaarheid, hoogmoed, wellust en neiging tot diefstal.
De tweede klerk verwoordde de tegenovergestelde visie. Die meende dat het Hof van Holland onterecht had gehandeld en zich teveel had laten leiden door Van der Dusschen, waardoor er nu een onschuldige jongeman op basis van een “infaem” arrest gevangen zat. Want Jacob is de minderjarige zoon van de heer Nicolaes Overheul, voornaam koopman van brandewijnen in het gros, van haring, vis en andere “deftige” goederen, die net als vele vooraanstaande kooplui in Holland een goede naam heeft als een eerlijke, fatsoenlijke en beleefde man. Die bovendien een onbesproken huishouding voert, kortom “in geenderhande maniere behoevende te wijcken voor het geslacht van den Out-Burgerm. Dirck van der Dusschen”. Ook gaf Nicolaes zijn kinderen een goede opvoeding om als eerlijke en goede burgers op te groeien. Jacob, de oudste zoon van Nicolaes, werd dan ook door al zijn meesters geroemd en geprezen. Hij werd als klerk van de secretarie van Delft aangesteld vanwege zijn trouw en grote capaciteiten. Vervolgens kwam hij in dienst van Van der Dussen als ondercommies, niet nadat Jacob zich had laten informeren over diens opvliegende karakter en norsheid. Hij nam de baan aan om meer ervaring op te doen met kasbeheer en financiële administratie. De hele familie was ingenomen met zijn aanwezigheid, vooral een van de dochters, Sara, die voor zichzelf besloten had niemand anders in haar verliefde hart toe te laten dan Jacob. Zij deed er alles aan om hem te zien. Zo zond zij haar dienstmaagd met een “blaeuwe bootschap” weg zodat zij de onnozele jongeling eens kon verzoeken “van haer Tabbaert-lijf te willen toerijgen”. Nadat haar lijfje zo enkele malen was toegeregen, schaamde zij zich er niet voor om “haren Jacobum aen te prickelen, omme haere aenkomende Borstjens wat poeselachtig en hoog verheven op te schicken” en hem zo nu en dan te kussen. Haar vrijmoedigheid ging steeds verder totdat zij hem voor een kusje “meerder dan een kusje beloovende te sullen weder-geven.” Ondertussen werd de relatie door de oppercommies met lede ogen aangezien. Die voelde zich te kort gedaan, genegeerd en gepasseerd. Hij stelde Jacob bij hun werkgever Van der Dussen in een kwaad daglicht. De oppercommies bracht daartoe de boekhouding van Jacob in de war.
Deze tweede klerk schilderde een welbewuste en doelgerichte dochter die een onnozele, dat wil zeggen onschuldige jongeman met haar geflirt verleidde. Door deze vrijmoedigheid bracht ze het hoofd van Jacob op hol. Ze handelde op het randje van het toelaatbare. Sara maakte gebruik van haar handelingsruimte. Ze kon door het dagelijkse contact in de privésfeer van haar eigen thuis haar relatie met Jacob verder uitbouwen. Als dochter van de baas had zij in dubbel opzicht een zekere macht over Jacob, net als we zagen bij Margaretha van Boshoff en Henrik Evers. Ze hield hem van zijn werk om samen met haar op haar kamer vermakelijke boeken en romans te lezen. Ook hier is het patroon aanwezig waarin er veel gelegenheid was voor het paar om elkaar te ontmoeten en om een relatie op te bouwen binnen het privédomein van haar ouderlijk huis. Net als in de andere casussen lijken de geliefden zich niet heel erg druk te maken over een mogelijk moment waarop de intimiteit openbaar zou worden.
Er zijn meer eeraspecten aanwezig in deze zaak. De beschrijvingen van beide klerken dienen tot meting, of weging, van de horizontaliteit of verticaliteit van de eerposities van de betrokkenen. Hun perspectief bepaalt hoe horizontaal of verticaal die zijn. Ze geven de waardering aan door buitenstaanders, in dit geval dus de klerken, van de ene persoon ten opzichte van de ander, zowel negatief als positief. Zo zien we al direct de weging van de afkomst. Zowel de reputatie van Jacobs vader, van zijn werkgever als die van hemzelf, hoe teer nog, wordt gewogen. We zien ook de handelwijze van Jacob en Sara onder de loep genomen worden. De weging betreft de mate van ‘behoorlijkheid’, gepastheid en eerlijkheid. Sara is in de eerste reconstructie het slachtoffer van de verleidingen van Jacob, in de tweede juist de actieve jonge vrouw die haar seksualiteit inzet om haar liefde beantwoord te krijgen. De beide percepties staan tegenover elkaar. Een middenweg, een onpartijdige reconstructie, ontbreekt. De reconstructies tonen dat elk individu dat in relatie tot een ander komt te staan een eerpositie inneemt ten opzichte van die ander. Dat vereist genuanceerde afwegingen. Hoeveel respect toon ik mijn meerdere maar ook mijn mindere, hoe gehoorzaam stel ik mij op, hoeveel achting moet ik eisen of moet ik tonen. Het zijn de vader en de dochter die hun grotere, en in de relaties met de ondergeschikten overheersende eer gebruiken, ernaar handelen. Dirck heeft krediet genoeg. Sara speelt met haar eer om Jacob te laten doen wat zij wil. Eer en macht liggen dicht bij elkaar.
De eerposities worden nog sterker aangezet omdat het hier gaat om een meester-knechtverhouding, de machtsverhouding tussen werkgever en werknemer, op welk speelveld ook de dochter zich begeeft. De oppercommies compliceert de zaak door zijn jaloezie, die in de volgende paragraaf te beschrijven scene zal leiden tot een beslissende inmenging. Zijn jaloezie kwam voort uit een door hem gevoelde eerverkorting. De beschrijving laat ook zien hoe kwetsbaar en afhankelijk de eer is van personen die in de ondergeschikte positie verkeren binnen een relatie. Jacobs opvatting doet niet ter zake, noch die van de andere betrokkenen.
“T’ontrapicere”
De klerk die op de hand van Jacob Overheul was, beschreef de ontdekking als volgt. Op een avond was Jacob naar een achterkamertje in het pand aan de Oude Delft, nu nummer 163, waar de Van der Dussens woonden, gegaan om te werken, toen Sara binnenkwam en wat met hem praatte. De oppercommies zag dit gebeuren en lichtte Van der Dussen in, die onmiddellijk kwam aanstuiven en met veel omhaal en scheldwoorden het paar van elkaar scheidde en de jongeman van diefstal van 200 gulden betichtte. Hij ontsloeg Jacob ter plekke en stuurde hem weg. Maar Jacob gaf hem ondanks zijn onschuld 200 gulden. Waar hij dat geld vandaan haalde, wordt niet vermeld. Het is daarom volgens de klerk ongehoord dat hij “voor infaem en inhabiel” uit huis is geschopt door de opvliegende Van der Dussen. Dat was een ramp voor Jacob vanwege “sijne reputatie, dewelcke noch teer was ende niet veel stooten en mochte verdragen”. Zijn vader Nicolaes kon tegen deze onfatsoenlijkheden weinig inbrengen. Hij nam zijn zoon in huis terug en adviseerde hem de juffrouw te vergeten.
De klerk die de positie van de tegenstanders van Jacob vertegenwoordigde, meende dat Dirck handelde zoals een vader dat betaamde. Hij kapittelde de jongeman nog eens extra, omdat die 200 guldens uit de kas had weggenomen. Dirck had alle recht om de debaucherende en stelende jongeman, “soo losschen en bedorven” te straffen en op staande voet te ontslaan en uit huis te sturen. Hij hoopte zo ook de liefde van zijn dochter te hebben gestuit, maar dat vond juist niet plaats. De jongeling bleef met briefjes en geheime boden haar bestoken. Uiteindelijk gaf zij hem op zijn verzoek een trouwbelofte, die zij met haar eigen bloed ondertekende. Ze beloofde met hem te zullen doorgaan “ende toelaten dat sij met gewelt uyt haer eygen Vaders huys soude ontstoolen geworden hebben.” Conform het schakingsvertoog was een onschuldige dochter verleid, gedwongen geworden de eer van haar familie te verkorten. Dat ‘gewelt’ verwijst naar die dwang, het ‘ontstoolen worden’ naar het feit dat het doorgaan zonder haar vaders weten of instemming zou gaan gebeuren.
Maar volgens de spreker die ten voordele van Jacob optrad, was Sara heimelijk druk bezig te overdenken hoe zij hem weer kon spreken en ontmoeten, verliefd als zij was. Zij gaf haar dienstmaagd Jannetje opdracht naar Delfshaven te gaan en Jacob te verzekeren van haar genegenheid en dat zij dacht hem te kunnen verzoenen met haar vader zodat hij weer naar haar huis kon komen. Binnenkort zou haar vader op zakenreis gaan en dan zou zij zorgen thuis te zijn, zodat hij kon langskomen om met haar over deze belangrijke zaken te spreken. Jacobs vader wilde echter niet weten van hernieuwd contact; ook niet nadat het dienstmeisje enkele keren weerkeerde met hetzelfde verzoek. En zijn zoon wilde zijn vader gehoorzaam zijn. Nu stuurde Sara aan Jacob zijn koffer met persoonlijke bezittingen, die hij in de haast had moeten achterlaten. Maar ze hield de sleutel achter, die moest hij bij haar gaan ophalen.
Zonder zijn vader hierover in te lichten ging hij naar haar toe. Toen hij bij haar was, gispte zij zijn koelheid en zijn getreuzel haar op te zoeken. Zij vroeg hem om pardon voor het feit, dat zij medeschuldig was aan zijn vertrek. Ze was nu wel voldoende gestraft met het missen van het gezelschap van haar “Kootje lief”. Hij dankte beleefd voor haar woorden. Hij wilde, met de sleutel in zijn bezit, nu definitief afscheid van haar nemen. Maar dat wilde zij niet, hoe kon hij haar die zich zo buiten weten van haar vader voor hem had ingespannen, “die de betamelijcke plichten van alle jonge Juffrouwen, om uwent-wille alleenig, heeft bestaen te verlaten? Die om uwent-wille haren Vader en Vrienden sich tot openbare Vijanden heeft verweckt? Haere eer en faem, de welcke haer alleenig tot aen de Starren toe verhieffen, t’eenemael verduystert?” En verder haar waardigheid had opgeofferd voor hem? Hiermee bedoelde ze dat ze haar eerpositie jegens haar vader in gevaar bracht door hem te spreken tegen haar vaders wil in. En ze vertelde hem met neergeslagen ogen en met en gezicht rood van verlegenheid dat zij hem beminde en nooit iemand anders zou beminnen. Jacob zei niet te kunnen geloven dat zij hem zou kunnen beminnen. Weliswaar kwam hij van goede familie, maar hij zelf was nog lang niet zover, en hij had gewerkt als dienaar van haar vader in haar huis. Hij kon niet geloven dat hij haar liefde waardig kon zijn. Hij vroeg haar zich te bedenken, hij zou het er met niemand over hebben. Zij antwoordde: wees niet zwaarmoedig, teken je zelf niet te nadelig af.
Sara was verliefd en zette haar eer in om Jacob in een positie van afhankelijkheid te brengen waarin ze macht over hem kon uitoefenen. Haar eer was meer dan bescherming van haar maagdelijkheid. Haar actieve rol, haar poging om Jacob met haar vader te verzoenen, het streven naar het herstellen van de ‘verduistering van haar faam’ wijzen daarop. Ook uit Jacobs reacties kunnen we opmaken dat hij Sara niet zag als een zedeloze jonge vrouw die zich liet leiden door haar wellust. Jacob is terughoudend, kuis bijna, wetend dat zijn eerpositie ten opzichte van zijn vader, haar vader en zijn mogelijke toekomstige werkgevers op het spel stond door de handelwijze van Sara.
Jacob kon haar aangeboden liefde niet weigeren, wilde die met alle behoorlijke ‘heusheid’ aannemen. Hij vroeg haar om haar eer, reputatie en welvaren niet te verwaarlozen om hem. Als de relatie ontdekt zou worden, zou dat hun reputaties besmeuren. Ze zullen worden versmaad en lijden onder de schandalen die haar vader zal oprakelen. Hij vroeg haar passie terug te draaien en op iemand anders te richten. Maar dat weigerde ze. Jacob ging weg, zij zei bedroefd: ga heen, je trots zal je wreken en berouwen wanneer het te laat is.
Hij ging naar Rotterdam naar zijn vaders huis, alwaar hij een goede vriendin en nicht vertelde over zijn wederwaardigheden. Die vertelde het weer aan Jacobs vader. Die kapittelde zijn zoon en verbood hem ooit nog naar Sara om te zien. Zo’n dochter kon hij nooit krijgen zonder wil van haar vader. Ook was hij veel te jong om te trouwen, want hij was nog niet in staat de kost te winnen voor een “wijf en kinderen”. Jacob deed wat zijn vader hem vroeg en dacht er niet meer aan. Zijn vader wist hem een betrekking op een kantoor in Den Haag te bezorgen. Daar functioneerde hij goed.
Maar het lot wilde dat hij eens voor een opdracht van zijn werkgever in Delft terecht kwam en langs de Oude Delft wandelde. Hij zag in de verte Sara staan voor de stoep van haar vaders huis. Hij dacht voorbij te lopen, te groeten en door te stappen. Zij sprak hem aan en wilde uitleg en verklaringen. Hoe kan het dat je mij nu ineens niet meer kent? Waaraan heb ik deze behandeling verdiend? Zomaar voorbij te gaan zonder je mond te openen? Hoe barbaars is dit, je weet dat ik je heftig bemin? Was jij maar wat heftiger en ik wat rustiger! Jacob antwoordde dat hij dacht dat zij de liefde voor hem al verloren had. Hij meende dat hij nog steeds haar liefde niet kon beantwoorden. Hij was een simpele klerk, zij van de deftigste familie van Delft. Hij wilde haar respecteren, niet als minnaar maar als geringste dienaar.
Sara antwoordde: veel adellijke jongelieden kunnen met geringe dienstmeisjes huwen, waarom zou ik niet als brave en “hupsche” meid mijn liefde op een hoogstaande, deugdzame en edelmoedige jongen kunnen projecteren? Natuurlijk mag een minderjarige dochter niet zonder haar vaders wil huwen. Maar ik praat nu niet van trouwen, ik praat over mijn eigen persoonlijke gevoel, waarover ik zelf absolute heerseres ben. Die kan ik schenken of terugnemen aan iedereen die ik wil. Maar nu je je verontschuldigd hebt, wil ik je dit vragen: kom vanavond naar de Stadsveste, blijf hier ergens overnachten, dit is het laatste wat ik je smeek te doen. Mijn vader is op reis en zal niets merken. Weiger niet, ik zeg dan dingen die ons beiden tot groot voordeel zullen strekken. Jacob deed wat hem gevraagd werd en wachtte vol twijfel op de komende avond.
De rollen zijn nu omgedraaid: niet langer was Jacob de aanstichter en verleider van Sara, maar Sara was de ‘debaucheur’ van de onnozele Jacob.
Jacob vertelde dat hij een grote affectie voor haar had en zich nu erg bezorgd maakte. Hij had zijn vader beloofd haar niet meer te zien, en diens wil had hij te eren. Sara zei wel dat ze meesteresse was van haar inclinatie, maar daaruit volgt niet, dat je als minderjarige je buiten de wil van je vader op mag stellen. Wetten staan wel toe dat meisjes van 12 en jongens van 14 kunnen huwen, maar dat betekent niet dat zij die dan zo vroeg trouwen dat ook eerlijk en behoorlijk doen. Alleen maar omdat het toegestaan is wil nog niet zeggen dat het eerlijk en behoorlijk is. Daarom vond Jacob dat ze niets konden doen zonder de wil van hun ouders, en zeker niet in zoiets belangrijks als een huwelijk. Zodra haar vader haar gevoelens voor hem aanvaardde, zou hij haar behoorlijke wederliefde schenken.
Een parallel met het ontstaan van eer van een echtpaar ligt voor de hand. De eer van de jongeman en die van zijn echtgenote vormden samen een nieuwe eer, met verantwoordelijkheden over en weer. Die eer werd verenigd vanuit zakelijke en dynastieke motieven, versterkt met nageslacht, allemaal zoals het hoorde. Ongecontroleerde liefde leidde misschien ook wel tot eer voor het paar, maar niet in de samenleving waarin de families van beide partners participeerden. De liefde die hier speelt was ‘gevaarlijk’ en Sara trachtte Jacob met de volgende uitleg te overtuigen. Op subtiele wijze redeneert ze dat liefde sterker is dan wetten, en dat ongehoorzaamheid soms geoorloofd is. Ik geef deze passage omgezet in hedendaags Nederlands weer omdat Sara daarin haar eer verwoordt en toont hoe complex die is: “De Staten van Holland hebben bepaald dat ouders van meerderjarige kinderen de redenen van hun weigering van huwelijkstoestemming moeten voorleggen. Waarom zouden wij als onderdanen niet hetzelfde doen? Of meen jij nu dat we in alles wat onze ouders van ons eisen, zonder dat die daarvoor redenen geven, moeten gehoorzamen, als waren we hersenloze dieren? Of wil je die bewegende, redengevende argumentatie, die ons mensen van dieren onderscheiden, juist veronachtzamen? Ik erken dat we onze vader moeten eren. Maar tussen eren en in alles gehoorzamen is een verschil zo groot als die tussen dag en nacht. Het is niet verboden een godvergeten mens te eren, maar om die in alles te gehoorzamen, heb ik van mijn hele leven nog niet horen beweren. Integendeel, als je vader je zou opdragen brand te stichten of een roof te plegen of je met moorden en geweld tracht te verrijken, zou je hem dan door dit onredelijk en onbehoorlijk gebod uit te voeren, bewijzen gehoorzaam te zijn? Maar nochtans moet je je vader eren. Je moet dus niet uit dommigheid je onderwerpen aan de vaderlijke macht, maar alleen uit gegronde redenen. Onze vaders hebben geen enkele gegronde reden om onze liefde te beletten. Als zij na onze meerderjarigheid geen bezwaren kunnen hebben, dan zullen ze ook nu geen plausibele motieven kunnen voorwenden. Voorts zei je, dat alle liefde die een ander doel heeft dan eerlijke trouw, gereputeerd moet worden. Daarmee ben ik het eens, op die voorwaarde dat je me vanaf nu zal beminnen zodat we bij meerderjarigheid eerlijk en wel geoorloofd kunnen trouwen.”
Hij kreeg van haar een gouden ring als bewijs van haar eeuwige toegenegenheid. Hij was dus ‘om’, zeer onvoorzichtig, zegt de klerk, maar goed, hij was maar 17 jaar, Sara 18, want het zijn alleen zeer sterke benen, die “de minsame bekoorelijckheyt der schoone Vrouwen soude konnen onderschragen.” En hun redeneerkunst!
Later besprak ze met hem haar plannen. Ze wilde haar ouderlijk huis verlaten wegens haar vaders ongedurigheid en woede-uitbarstingen. Die had ze nu al heel lange tijd geduld, maar dat geduld was nu op. Daarom vroeg ze hem om haar gezelschap te houden als ze haar vaders huis ging verlaten. Zo niet, dan ging ze alleen, na hem daarover ingelicht te hebben. Haar zuster Magdalena zou ook meegaan. Sara voegde er enigszins hatelijk aan toe: Zodat later, als je berouw krijgt, je nagegeven zal worden dat je wel degelijk de pap is aangeboden maar niet hebt durven nemen.
Jacob zei dat dit een zaak van groot gevaar was, dat hij als hij hier problemen mee kreeg, gelijk als een rapteur van een minderjarige jonge dochter zou worden beschouwd. En als het niet uitkwam, dan restte hen alleen maar armoe waaraan ze onderdoor zouden gaan. Volgens haar zou hij geen rapteur zijn, maar een helpende vriend, die een dochter in haar uiterste lijden ging vergezellen. Zij zou wel geld en goederen meenemen. Nog was Jacob niet overtuigd. Hij wees op de grote problemen die weggaan met zich mee zou brengen, en daarbij kwam ook nog eens het nieuws van het wegvoeren door Mortaigne van Catharina van Orliens. Dat was door Hof en Staten hoog opgenomen. Maar Sara stelde daartegen, dat het “rapieren” door Mortaigne iets anders is dan het verlaten van haar vaders huis. Waarom? Omdat Mortaigne een jonge vrouw uit het huis had gehaald terwijl die helemaal niet weg wilde, terwijl ik dat wel wil. Omdat Mortaigne een jonge vrouw met geweld uit het huis had gehaald en ik vrijwillig, zonder geweld, uit eigen beweging, voornemens ben te vertrekken uit mijn vaders huis. Omdat Mortaigne een jonge vrouw, tegen haar wil en dank ver van haar familie weg wilde voeren, maar dat je mij niet zou vervoeren maar dat je me wegbrengt, zelfs tegen de wil en dank van je familie. Hierbij wordt geen geweld gebruikt, geen delict gepleegd, daar ik de enige ben die schuldig zou kunnen zijn.
Zo kreeg Jacob een hart onder de riem gestoken en ze wisselden trouwbeloften uit, die beiden ondertekenden met hun bloed. Zij stuurde hem al haar goederen in pakken en zakken, ook zilver, linnen en haarborstels. Ze zond hem een grote zilveren doos met bruidsuikers van haar zusters huwelijk. Ze had aan haar beide broers verteld dat ze haar vaders huis zou verlaten. Die waren akkoord dat Jacob haar zou vergezellen. Haar zuster kennelijk ook, want die adviseerde haar de tekst van een brief aan haar vader over haar vertrek met Jacob te bespreken.
Ze bestelde een wagen bij de Oostpoort en vroeg hem daarnaartoe te komen. Haar plan was te veinzen dat ze naar een vroege kerkdienst zou gaan. Ze hoopte voor de ontdekking een eind weegs Vlaanderen of Brabant te geraken. Maar de brief van Sara aan haar vader waarin ze haar vertrek aankondigde, bereikte hem blijkbaar eerder dan zij gehoopt had. En toen liep alles verkeerd. Haar vader schakelde de president van het Hof van Holland Johan Willem Dedel (1589-1665) in, die zonder zich verder nader te informeren en zonder zijn collega-raadsheren in te lichten de arrestatie van Jacob beval. Dedel was een familielid van Dirck van der Dussen. Toen Jacob werd gevonden werd hij zeer onbehoorlijk en barbaars ontdaan van knopen en haken waardoor hij zijn broek moest ophouden. Vervolgens moest hij zo op klaarlichte dag naar buiten gaan. Als hij niet mee wilde komen zouden zij hem als een straatschender over straat meetrekken. Zijn mantel werd hem diverse keren van het hoofd getrokken, want zo wilde hij zich verbergen, waardoor tot zijn schaamte alle voorbijgangers hem konden zien. Toen hij in de Voorpoorte gevangen zat, bezochten Dedel en een aantal raadsheren hem. Die dachten een persoon van 30 jaar aan te treffen, dat was hen verteld, maar zagen een bedroefde onnozele knaap van 18 “ellendige” jaren. Jacob had niets te eten gekregen maar werd wel bars ondervraagd. Op die examinatie gaf hij goede antwoorden, zodat diverse heren begonnen te twijfelen. De brieven van Sara die veel konden verklaren, werden hem ontnomen. Hij mocht geen bezoek krijgen en ook geen advocaat hebben.
De klerk die het voor haar vader en het Hof opnam, maakte duidelijk dat Sara al haar goederen heimelijk naar Jacob stuurde in Den Haag. Ze was vast van plan naar hem toe te gaan, ze had al een “infamen” brief, “seer schandelijck zijnde gecomponeert”, aan haar vader geschreven om hem te laten weten waarom en hoe zij met elkaar zouden doorgaan. Dus voordat dit “fameus rapt” zou geschieden werd Van der Dussen op de hoogte gebracht en deed zijn beklag bij het Hof. Dat beval de inhechtenisneming van Jacob, wat gebeurde. Jacob was al een eind op weg naar Frankrijk, zonder medeweten van zijn vrienden, toen zijn vader hem terugriep.
Jacob was volgens de klerk terecht gevangengezet. Ten eerste vanwege diefstal, ten tweede als voorbeeld voor alle knechten, die dochters van hun meesters denken te kunnen debaucheren. Anders zou het voor de heren onmogelijk zijn nog veilig dienaren in hun huizen te laten wonen. Ten derde omdat hij zich voorgenomen had een dochter aan haar vader te ontvoeren, “t’ontrapicere”. Was hij niet gevangen, dan zou het voorgenomen plan ongetwijfeld gerealiseerd zijn. Ten vierde moest zijn “opgeblasentheydt” gestraft worden. Hij had gedurfd zich in te laten met een zo rijke en machtige jonge vrouw, terwijl zijn vader niet meer was dan maar een brandewijnverkoper. Te meer, omdat hij, bij haar vader wonende, geen andere gedachten behoorde te hebben dan de juffrouw te dienen als knecht. En voorts dat hij een minderjarige tot zo een onbehoorlijke actie door ongeoorloofde middelen heeft gebracht waarvoor hij als een bedrieger gestraft en veroordeeld behoort te worden. De spreker eindigt met zijn conclusie: Al zou Jacob nog een grote reputatie kunnen verwerven dan nog was het verschil met Sara veel te groot. Hij is een losbol, zij van een goede positie; hij de arglistigste van de hele wereld, zij een onnozel schaap; hij een zeer grote bedrieger, zij het minst lage en doortrapte mens. Jacob had zich van begin af aan toen hij in huis kwam bij Van der Dussen door deze passie laten drijven, die leidde tot het met bloed ondertekenen van de trouwbeloften, wat zijn straf dubbel zo verdiend maakte.
Kortom: Jacobs passie en slechte inborst hadden hem volgens deze spreker tot deze misdaden aangezet. Hij was zijn boekje ver te buiten gegaan. Maar wat is nu precies zijn misdaad geweest, los van die diefstal? De intieme omgang met een jonge vrouw van hogere stand? Er was tot op dit moment geen sprake van schaking en afgezien van die diefstal hadden zich geen strafbare, in de wet vastgelegde feiten voorgedaan. Voor zover mij bekend was het plannen van een schaking niet strafbaar. Schaking was juist zo’n heldere misdaad omdat het ongeoorloofd weggegaan zijn met een dochter het voornaamste bewijs ervan vormde.
“Roervinck”
Uiteindelijk komt de derde spreker aan het woord die als een rechter de zaak samenvat en beoordeelt. Hij constateert ten eerste: Jacob Overheul was niet vluchtgevaarlijk, suspectus de fuga. Sara had alleen maar om zijn gezelschap gevraagd. Hij was nooit zonder haar uit Holland vertrokken. Zelfs anderhalf uur nadat hij wist dat Sara’s voornemen was uitgekomen, had hij met iemand staan praten op het Binnenhof. Gevangenissen zijn er niet om te straffen, maar om mensen op te sluiten die zouden kunnen vluchten, en daar was geen sprake van. Het is niet te bewijzen dat door zijn arrestatie het doorgaan is verijdeld. Het was Sara, “dewelcke alleenig de roervinck van het geheele spel was”.
Ten tweede: Jacob was aan geen enkel delict schuldig. Sara was weggegaan, ook zonder hem. Maar had hij dat wel had gedaan, dan zou het gezelschap houden geen delict zijn, maar een “foute werck van compassie”. Tenslotte had hij dat feitelijk niet gedaan, hij had alleen een belofte tot gezelschap gegeven.
Ten derde: er was dus geen delict, hij was bij toeval bij de zaak betrokken. Het was Sara die aanleiding gaf om weg te gaan, alleen, want ze had nadrukkelijk gezegd dat ze geen minuut langer thuis wilde blijven. Ze wilde samen met haar zuster weggaan en had voor haar reis een jongeman, die zij heftig beminde, tot gezelschap verzocht. Hoe kon men een jongeman die met grote moeite toch maar voldeed aan dat verzoek, verder aanspreken en straffen, terwijl de juffrouw ongestraft bleef?
Ten vierde: als het al zo is, dat het verlaten van iemands vaders onverdraaglijk huis al als een schaking, een raptus, moet worden beschouwd, dan is het ongehoord dat de dader, de “raptrice” in dit geval, vrijgelaten wordt en het slachtoffer, de “gerapieerde”, wordt gearresteerd. Als in een zaak van raptus alleen de ontvoerde gearresteerd moet worden, is het vreemd dat in de zaak van Mortaigne het tegendeel is gebeurd: waarom is dan Catharina van Orliens niet gevangengezet en Mortaigne onvervolgd gelaten? In deze zaak is alleen Sara de raptrice, voor zover men haar voornemen een raptus mag noemen, zoals ze ronduit heeft bekend. Sara zei dat Catharina tegen haar wil was meegevoerd; Jacob zou Sara niet wegvoeren, maar zij zou hem wegvoeren en wegbrengen.
Ten vijfde had Dedel nooit alleen en op eigen autoriteit Jacob mogen arresteren. Die had als neef van Van der Dussen zich uit de zaak moeten terugtrekken. Hij was gemachtigd noch voldoende voorgelicht, want een arrest zonder behoorlijke deliberatie en informatie is altijd ongeldig. Jacob had nooit met geweld uit een huis mogen worden gehaald, noch de haken en knopen van zijn kledij gesneden. Niemand mocht zomaar iemand arresteren zonder voorafgaand schriftelijk bevel. Nu kan de drost mondeling een bevel zijn gegeven. Maar dat werkt niet in deze belangrijke zaak, anders kan iedereen zomaar worden gearresteerd, ook de deftigste heren. Degene die gearresteerd moet worden, dient een kopie te krijgen van het arrestatiebevel, en als die er niet is, dan heeft dat geen zin. En dat achteraf door het Hof alsnog laten doen kan niet, want een onrechtmatigheid kan niet later worden gerechtvaardigd en rechtmatig gemaakt worden. Ook mocht Jacob geen advocaat geweigerd of bewijsmateriaal als brieven onthouden worden. Dit had een ordinair proces moeten zijn, niet extraordinair. Dat laatste gebeurde alleen wanneer het feit buiten alle twijfel tot een delict en straf leidt. Wanneer daarvan geen sprake is en het feit discutabel blijkt, dan moet de zaak ordinair afgedaan worden. Dat is nu het geval. Het delict was nog niet uitgevoerd, nog erger: de jongeman had duidelijk gesteld de jonge vrouw nooit te willen ontvoeren[2].
Jacob was, toen hij bij de familie ging inwonen niet ouder dan 16, even oud als Sara: hoe kan iemand van gelijke ouderdom debaucheren? Een jonge dochter “komt twee jaar eerder aan” dan een jongen, het onkruid groeit eerder op dan een goed kruid, zo stelde de ‘rechter’. De jongeman was van een oud geslacht, vermaard, en eerlijke lieden, die hoefden zich helemaal niet te schamen voor het geslacht van de Van der Dussens. Het was toch in de Republiek niet verboden om je fortuin te maken! Ook het met bloed ondertekenen van de trouwbelofte was geen reden om een eerlijk manskind zo infamelijk vast te zetten. Alle mensen mogen hun conditie verbeteren, als het maar geschiedt zonder schade aan de ander. Dat het met bloed ondertekenen iemand schaadt, is nergens bewezen. Beloften maken natuurlijk schuld, maar dat geldt niet voor minderjarigen.
Kortom: de ‘rechtsprekende’ klerk vond dat Jacob vrijspraak verdiende. En er waren genoeg voorbeelden van ongestraften: Vaandrig Kien met juffrouw Landschot van Alkmaar, Nicolaes van Vlooswijck met Eleonora van der Meyden en nog enkele paren zijn allemaal zonder gestraft te zijn, ervandoor gegaan. Dan wordt nu wel erg ruw omgesprongen met iemand die datzelfde had willen doen. En eigenlijk had de juffrouw met hem willen doorgaan. Waarom men de jongen arresteerde en niet de juffrouw blijft onbegrijpelijk. Hij had alleen maar na heel lang aandringen en uit medelijden toegezegd haar te willen vergezellen. En nog gestraft ook met een “diffame incarceratie”, een eerloos makende opsluiting. Eigenlijk moet hij terecht staan omdat hij zich heeft laten verleiden, en zij omdat zij onbetamelijk verleid heeft, dus veroorzaker is en dus een hogere straf verdient. Volgens de spreker zou het eindoordeel moeten zijn dat Jacob ontslagen wordt uit detentie, de juffrouw een boete krijgt en dat Van der Dussen alle kosten betaalt.
Wat we hier zien is dat de oordelende spreker de hele zaak omkeerde. De constructie van de verongelijkte vader en zijn neef Dedel werd gede- en gereconstrueerd tot een zaak waarbij de schuld bij de dochter kwam te liggen. Er zijn geen andere voorbeelden te vinden waarin het gedrag van de dochter zo nadrukkelijk als kwestieus werd voorgesteld. Cornelia Velthuysen en Johanna Catharina van Rietveld drongen bijvoorbeeld ook aan. Dat meisjes of vrouwen jongemannen konden seduceren en tot schaking brengen was dus bekend. In de regelingen tegen weglopen van Utrecht (1650) en Gelre (1664) staat dit nadrukkelijk vermeld, dus ook de rechtsfiguur was bekend. Toch zijn in die gewesten daaruit geen rechtszaken gevolgd, het blijkt een theoretische mogelijkheid.
In de zaak Overheul-Van der Dussen zien we een kluwen van allerlei eeraspecten: het gewenste gedrag van personen, het voldoen aan die algemene aanvaarde regels, de rol van justitie als beoordelaar van dat gedrag, de oprechtheid van de individuele daden, het constant refereren aan eer, eerverlies of eerwinst, de verschillen van beoordeling van het gedrag van mannen en vrouwen, van sociaal hogeren en lageren, het bewust zwart maken van een ander, het misbruiken van naïviteit. Het ging allang niet meer over raptus en met geweld wegvoeren, maar over erehandel, over morele competenties en het zich houden aan afspraken en omgangsregels. Wat het Kermisch-praetgen lijkt te betogen is dat degene met de meeste eer de meeste dwang kan uitoefenen om de eigen eer en machtspositie ten koste van die van anderen te handhaven en te versterken. En dat er kennelijk in de samenleving wel degelijk kritiek hierop bestond, en dat die criticasters voorstellen dat de macht van degene met de meeste eer alleen door een onafhankelijke justitie, dus een onpartijdige derde, in controle te houden was.
De voornaamste overtreding van Jacob was de liefde die Sara voor hem toonde en die hij schoorvoetend accepteerde. Dat is ook op te maken uit het commentaar dat Hendrik Brouwer[3] over deze zaak geeft. Die verhaalt dat het Hof van Holland op 30 mei 1664 een provisioneel verbod en reglement uitsprak ten laste van Jacob[4]. Deze Provisionele Interdictie is in 1664 in druk verschenen. Daaruit blijkt dat het Hof zijn eigen weg volgde en zich niet liet beïnvloeden door het Kermisch-praetgen. Jacob werd verboden zijn voorgaande plannen uit te voeren, met Sara enige correspondentie te onderhouden, om haar te bewegen, of zich door haar te laten bewegen om haar te ontvoeren of enig ander middel te gebruiken. Hij mocht degene die over de genoemde jonge vrouw macht en voogdij uitoefent niet dwingen om tot een huwelijk in te stemmen, zonder hun behoorlijk en vrijwillig consent. Mocht het toch tot een huwelijk komen, dan zou dat nietig zijn, en dat hij daarenboven “verklaert sal werden eerloos, infaem ende inhabil om eenige ampten ofte officien” in de provincies Holland en West-Friesland uit te oefenen. Hem werd in geval van een huwelijk met Sara verboden om een testament op te stellen, want zijn goederen zouden ab intestato overgaan op zijn naasten. Ook zou hij incapabel zijn om goederen of een erfenis van zijn ouders te ontvangen, ook niet de legitieme portie. Hij mocht geen gewin uit de goederen van Sara halen, noch macht over of administratie van die goederen uitoefenen. Zelfs werd hem ontzegd goederen van hun eventuele kinderen te erven. Dit alles zal plaatsvinden, ook al zou de jonge vrouw hem hebben aangezet en zelf verzocht hebben tot het doorgaan, het ontvoeren of huwen, zelfs al zouden haar ouders naderhand in haar huwelijk toestemmen. Ik lees hierin dat een schaking hem eerloos maakt en dus uitstoot uit de samenleving. In feite verwoordt het Hof wat eerloosheid inhield. Deze uitspraken stemmen overeen met de plakkaten van Utrecht uit 1650 en Gelre uit 1660.
De aanvaarding van dat provisioneel verbod en reglement door Jacob Overheul is aanwezig in een dossier in het archief van het Hof van Holland[5]. Jacob beloofde op 30 mei 1664 dat hij zijn voornemen om met de juffrouw door te gaan of te trouwen niet zou voltrekken. Zijn vader verklaarde daarop toe te zien.
Sara en Jacob in Zeeland
In het archief van het Hof van Holland bevindt zich ook een dossier, waaruit blijkt dat de familie van Sara grote twijfels had over de nakoming van de belofte van Jacob aan het Hof. Dit dossier gaat dus niet over schaking maar over het al dan niet vallen in de termen van de Provisionele Interdictie. Overigens wordt met geen woord gerept over het Kermisch-praetgen en zijn er geen andere verwijzingen naar de periode voorafgaande aan de Provisionele Interdictie dan dat Sara en Jacob elkaar kenden. Het dossier bevat ook geen bewijs dat ze daadwerkelijk met elkaar hadden willen doorgaan, hooguit dat het verbod om elkaar te spreken hen er niet van weerhield om contact te zoeken. Ook deze archiefstukken geven de spanning weer tussen verliefdheid, eer en ouderlijke macht, gesteund door justitie.
Uit dit dossier blijkt dat Jacob zich, ondanks de plechtige belofte, enkele maanden later verdacht had opgehouden in Axel en Terneuzen. Eind augustus 1664 was hij naar Zeeland gekomen met een brief van zijn werkgever, procureur Cornelis Vinck te Den Haag. Een getuige kende hem van zijn vaders huis en zijn dienstbetrekking in 1663 bij Van der Dussen. Een vrouw had hem de “groetenisse” gedaan. Zelfs in Terneuzen kende men dus een commies uit Delft. Er zijn geen aanwijzingen dat dat kwam door het Kermisch-praetgen of daarmee samenhangende roddels.
Sara verbleef toen bij haar familielid Wolfert van Borssele, baljuw van Terneuzen. Gezien andere schakingszaken zouden we kunnen vermoeden dat zij daar niet voor haar plezier zat maar daar naartoe was gestuurd, ‘gecolloqueerd’, om uit de buurt van Jacob te zijn en om tot bezinning te komen. Dat ging niet gemakkelijk, want Borssele had wel wat met haar te stellen. Hij noemde haar zelfs “dit onbedagt venus kindt”. De kwalificatie is te beschouwen als de vrouwelijke variant van debaucheur[6]. Hij schreef begin september 1664 aan Dirck van der Dussen dat Jacob Overheul, onder de naam van Cornelis van der Velde, getracht had contact te zoeken met Sara. Die was op zeker moment niet naar de kerk gelopen maar naar de wallen van Terneuzen. Ze werd daar door Borssele aangetroffen. Hij vroeg haar “wat fatsoen is dit, dat ghij alleene hier gaet”. Het was naar haar zin, zo antwoordde ze. Ze ging vandaar weer naar de kerk, nu gevolgd door een knecht om op haar te passen. Toch ging ze snel “met seer quaet fatsoen” weer de kerk uit, gevolgd door de knecht en liep weer naar de wallen. Borssele liet toen de sleutel halen van de gevangenis met de bedoeling de jongeman uit Holland op te sluiten. Sara had hem ontmoet in een herberg, zo zei ze. Ze noemde hem Cornelis van der Velde, niet Overheul. Sara werd volgens Borssele erg brutaal en gebruikte onacceptabele taal tegen hem, want ze dacht dat hij Jacob had vastgezet. Zo viel ze door de mand. Toen beloofde ze aan hem alles te openbaren wat er tussen hen was geschied en wat ze elkaar hadden geschreven, mits Borssele hem zou laten gaan.
Zij vertelde hem dat ze Jacob een paar keer had geschreven. Het was inderdaad Jacob, bekende ze, en ze had hem enkele uren kunnen spreken. Ze wilde met hem trouwen. Ze waren beiden vastbesloten, en hoe verder hij van haar verwijderd was, des te sterker werd haar wens. Ze wilde naar Holland terug, naar Delft. Borssele zei dat zij nog moest blijven, zijn vrouw was in de kraam. Het was beter nog te blijven totdat wat in Holland gepasseerd was zou zijn vergeten en hij voegde eraan toe dat “sij haer hoorden te schamen tot Delft te comen, want de lieden haer met vijngeren sullen na wijsen”. Maar daar gaf ze niet om. Ze wilde zo snel mogelijk naar Holland terug, desnoods alleen. Alle verwachtingen dat ze tot rust zou komen in Terneuzen bleken onjuist. Borssele begon te vrezen dat dit tweede ongeoorloofde vertrek zwaardere gevolgen voor haar zou hebben dan het eerste. Hij kon nu verder niets meer doen. Ze dreigde zelfs indien ze niet thuisgebracht zou worden met de eerste gelegenheid weg te gaan. Borssele hoopte op een bericht van haar vader.
In een ander schrijven van eind september 1664 verbaasde Borssele zich over de verklaringen van Jacob die hij voor commissarissen van het Hof afgelegd had. Hij stelde dat hij helemaal niet eind augustus in Terneuzen was geweest. Sara werd steeds onhandelbaarder, was brutaal en onbeleefd. Borssele vroeg schriftelijk alweer om instructies.
Die volgden op 10 oktober 1664, aan hem maar ook aan Sara. Borssele schreef op 25 oktober aan Dirck van der Dussen over de reacties daarop. Haar vader had haar opgedragen gedurende de winter bij haar oom te blijven. Zij moest gevolg geven aan deze opdracht uit gehoorzaamheid die zij aan haar vader schuldig was, en respect moest betonen aan haar hooggeachte vrienden, familieleden. Maar Borssele meldde ook zij niet gerust in ziel en lichaam kan zijn, wanneer zij zich niet met haar vader zou verzoenen. Ze moest wachten tot haar vader haar zou vergeven. Maar dat was tevergeefs. Ze wilde terug naar Holland. Borssele schreef dat hij haar had moeten beloven dat ze over een aantal dagen mocht vertrekken.
Op 18 november 1664 was zij weer terug in Holland. Ze verscheen voor de raadsheren van het Hof van Holland Willem Goes (1601-1686) en Cornelis Fannius (1625-1675). Ze verklaarde dat ze wel degelijk Jacob Overheul op die wallen had ontmoet, want ze had hem daartoe al enkele maanden eerder ontboden. Zij had tweemaal met hem gesproken. Daarbij hadden ze elkaar opnieuw liefdevolle standvastigheid beloofd en afgesproken dat ze met elkaar zouden trouwen. Toch had ze na zijn vertrek uit Terneuzen hem geschreven dat zij van plan was zich naar haar vaders wil te voegen. Ze had hierop geen enkele reactie van Jacob ontvangen. Toen hij blijkbaar – de volgorde van de gebeurtenissen lopen wat door elkaar – weer in Terneuzen was had hij als reden voor het uitblijven van zijn reactie aan haar opgegeven dat hem door het Hof elke omgang met haar was verboden. Zij zag nu kennelijk eindelijk het onmogelijke van hun relatie en schreef de commissarissen dat zij geen contact meer met hem zou hebben en accepteert dat haar vader haar onderbrengt daar waar hij dat wil.
Op 19 november 1664 werd deze verklaring aan Jacob voorgelezen. Die ontkende dat hij eind augustus 1664 in Terneuzen was geweest en dus Sara daar had gesproken. Hij wilde dat met een eed bevestigen, zodat de heren de zaak kunnen laten rusten. Hij stelde dat hij ook de vrouw bij wie hij Sara zou hebben gesproken, niet kende. In een ander gesprek met de commissarissen beweerde hij dat hij tijdens die augustusdagen bij zijn vader thuis en in het huis van procureur Vinck is geweest. Cornelis Vinck werd opgeroepen, die verklaarde dat hij Overheul geen opdracht had gegeven om eind augustus naar Terneuzen te gaan. Vinck was die tijd nauwelijks in zijn woning geweest. Deze verklaring was blijkbaar voldoende, samen met het feit dat Sara zich onderwierp aan haar vader, om de zaak te laten zoals die was. Sara huwde in 1668 met Mr. Hendrick Schimmelpenninck, advocaat en baljuw, bij wie ze drie dochters kreeg. Na Schimmelpennincks overlijden in 1673 huwde zij met mr. Richard ter Brugge, eveneens een jurist en bestuurder. Sara overleed in 1698. Van Jacobs verdere leven is niets bekend.
[1] Het Kermisch-praetgen is een voorbeeld van het “genre van de pseudoverdediging”: publicaties van ‘verzonnen’ dialogen die ter verdediging zijn gepubliceerd. Aangehaalde aanduiding is gebruikt door Bailly, M.-C. le, Een Haagse affaire. De verloren eer van Sophia van Noortwijck (1673-1710) (Den Haag 2013).
[2] Al deze aantijgingen aan het adres van het Hof van Holland zouden hebben geleid tot een oproep aan het publiek om de naam van de schrijver en de drukker van het pamflet te onthullen tegen een beloning van 100 daalders. Zie http://www.achterdegevelsvandelft.nl/huizen/Oude%20Delft%20163.htm.
[3] Warmelo, P. van en F.J. Bosman, ‘Hendrik Brouwer, Regsgeleerde. Oor die Huwelijksreg’ (Johannesburg 1967). Deel II, 83.
[4] Provisionele Interdictie (1664, KB Knuttel 8968).
[5] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.16.
[6] Die variant is mijn constatering; het begrip Venus suggereert wellust en verleiding tot ontucht, zie WNT: ‘Venus’ en ‘debauche’.
Downloads:
Haegs-Kermisch-praetgen, 1664.
Provisonele interdictie, 1664.
32 pdfs:
NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.16.