Maria Mom en Evert Dunnewolt

Geplaatst

Vorm:       Onbekend
Jaar:          1598
Gewest:    Gelderland
Plaats:       Zevenaar

 

Jacob Dunnewolt had in 1598 zijn zoon Evert geholpen bij de ontvoering van een meisje[1]. Zij was in Doesburg gevangen gezet. De burgemeester en schepenen vroegen het Hof van Gelre om toelichting op een eerdere brief over de wijze van procederen. Men wilde het meisje wel ettelijke dagen in bewaring houden en haar ondervragen of zij de “voorneempste sij gewesen, die den hendel tusschen beiden gedreven sol hebben”. Ze meldden dat “dese maecht jonck unde sehr slecht van persoon ist, unde gebreckelick”. Deze jonkvrouw werd bevonden een “dol arm wicht”, van wie niet veel meer te vernemen zou zijn “dan oer gedane getugenisse mitbringt”. Ze vroegen toestemming haar te laten vertrekken. Het Hof antwoordde over de manier van procederen tegen de waarschijnlijk naar Zevenaar in Kleef gevluchte Jacob Dunnewolt en zoon, dat de aanklacht moest worden voorgelegd aan de richter of zijn stadhouder, of aan de Burgemeester zoals vanouds gewoon was in criminele zaken. Inzake het meisje vond het Hof het goed dat zij werd “gedimittiert”, heengezonden. In de volgende brief vanuit Doesburg meldde de magistraat dat de huisvrouw van Jacob voor hen was verschenen en een vrijgeleide voor haar man en haar zoon had verzocht “om deselve vrije metter woon wederom te mogen inkommen”. Zij liet attestaties zien van de pastoor van Zevenaar en van de moeder en grootmoeder van het meisje, dat die met hun “naegste vrunden” hadden ingestemd met een huwelijk en dat na de proclamaties alles nu was “bestediget”. Er was nu geen reden meer om in dit “begangene crimen raptus verner te procediren”. Het stadsbestuur durfde niet zelf in deze vrijgeleide te bewilligen buiten advies van het Hof om. Die schreef vervolgens dat Jacob voor een periode van zes weken in de gelegenheid werd gesteld om zijn zaken te regelen. De zaak die tegen hem was aangespannen bleef echter wel hangen. Gietman[2] weet te melden dat Jacob schulden had en door dit huwelijk wat in betere doen zou komen: de havezate Nevelhorst te Didam kwam in bezit.

Bij deze schaking speelde een familiebelang. Vader en zoon trachtten via deze schaking hun maatschappelijke positie te versterken. De dochter Maria had een belangrijk aandeel in de actie. De raptus werd bestuurlijk als afgehandeld beschouwd omdat haar familie instemde met het huwelijk en proclamaties waren gedaan. In tegenstelling tot de vorige zaak is religie niet aan de orde. Ook is er geen geweld gebruikt.

[1] NL-AhGldA Archiefnummer 0124 Hof van Gelre en Zutphen, (1425)1543-1811(1902), inv.nr. 935, brieven jan-mrt 1598.

[2] Gietman, C., Republiek van Adel. Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) (Utrecht 2010) 225; Zie ook Nederlandsche Leeuw 1963, 405, waarin gemeld wordt dat Jacob stadhouder in het richterambt van Doesburg en ontvanger van het graafschap Zutphen was

 

Downloads:

NL-AhGldA Archiefnummer 0124 Hof van Gelre en Zutphen, (1425)1543-1811(1902), inv. nr. 1006, dd 24 juni 1597.

NL-AhGldA Archiefnummer 0124 Hof van Gelre en Zutphen, (1425)1543-1811(1902), inv.nr. 935, brieven jan-mrt 1598.

 

De Nederlandsche Leeuw (1963) 405.