Vorm: Overrompeling
Jaar: 1688
Gewest: Staats-Limburg
Plaats: Maastricht
Op 7 oktober 1688 kwam een gezelschap bijeen voor een notaris in Maaseik op verzoek van een kanunnik van het Maastrichtse kapittel van Onze-Lieve-Vrouw en pastoor van de St. Janskerk aldaar. Hij had de opdracht de schaking van Maria Catharina Sammen te onderzoeken. Die meldde dat ze al een jaar van plan was met Arnoldus Nobilen te gaan trouwen, maar bang voor haar ouders had ze nu dan “tot dese verleydingh” besloten. Ze bracht in herinnering dat ze de avond voor haar vertrek in januari 1688 via een derde door haar amant was gevraagd om de volgende ochtend vroeg op een bestemde plaats in Maastricht te komen. Een dienstmeisje lichtte ze in dat ze de relatie met Arnoldus ging verbreken, want haar ouders zouden nooit toestemmen in een huwelijk. Aangekomen bij hem, vroeg die of ze met hem uit Maastricht wilde vertrekken, waarop ze zei te jong te zijn voor het huwelijk. Hij beloofde haar haar vroeg of laat met geweld zou meevoeren. Daar was ze niet bang voor. Er kwam een calèche aan waarin ze door Arnoldus en een andere man met geweld had gedwongen in te stappen. Ze had onderweg om hulp geroepen. Het was erg koud en pas in een dorpje verder op kon ze zich warmen aan een haardvuur in een herberg. Ze had daar niet tegen haar ontvoering geprotesteerd, omdat ze eigenlijk juist wel verlangde met hem te trouwen. Doorgereden naar Stevensweert hadden ze samen de nacht doorgebracht in een herberg en samen geslapen nadat ze elkaar beloofd hadden te trouwen. Zij kreeg van hem een uurwerk en hij een ring van haar. De volgende gingen ze naar Roermond om daar het huwelijk te bezegelen. Maar dat slaagde niet omdat ze niet beschikte over de vereiste papieren. Ze reden terug naar Stevensweert in het besef van de onmogelijkheid van de situatie. Daar logeerde zij bij de militaire commandant Amenzaga en ging hij op weg naar Luik om een rood zegel te halen, om zo vrijstelling te krijgen van het doen van de proclamaties. Die kreeg hij echter op een aantal voorwaarden: zij moest zich vier dagen terugtrekken uit vrije wil op een verzekerde plaats. Haar ouders, ingelicht door Amenzaga, gaven toestemming om haar te begeven in het Sint-Agnetenklooster in Maaseik. Op een vraag van de rector aldaar meldde ze, “door vrees van hare ouders ondank”, doch tegen haar eigen verlangen in, nog niet te huwen. Na vier dagen zou ze met Arnoldus en haar moeder die in Maaseik was aangekomen, terug naar Maastricht gaan. Haar stiefvader en een tante arriveerden ook in Maaseik en hun gekrakeel vrezende besloot ze te blijven, samen met Arnoldus. Die moest wel zweren dat hij haar op haar wens zou laten gaan. De komende dagen bevestigde Maria telkens weer haar wens om met de jongeman te huwen. Ook dat zal uit eerbehoud zijn geweest.
Boonen, M. ‘De zaak Nobilen-Sammen. Schaking van een Maastrichtse schone’, De Maaseikenaar 35-4 (2004) 195-197.