Vorm: Eigenrichting
Jaar: 1638
Gewest: Holland
Plaats: Amsterdam
We lezen zelden van mislukte ontvoeringen. Daaruit is af te leiden dat gewelddadige ontvoeringen niet vaak plaatsvonden, want zo’n wandaad zou onmiddellijk leiden tot grote publieke afschuw en vermeld zijn in dagboeken of andere contemporaine publicaties. De woorden van Eduard van Zurck, die bij Hendrik Brouwer las dat er zich sinds 1509 geen ‘schakingen’ zouden hebben voorgedaan in Holland, onderstreept dit.
Ik heb er één gevonden: een mislukte gewelddadige roof uit 1638 die plaatsvond op de bevroren Amstel.[1] De gegevens komen niet uit procesdossiers, maar uit literaire geschriften van Jacobus Viverius, Jan Harmensz. Krul en Jan Zoet.[2] Waarom zij juist deze gebeurtenis optekenden, is niet bekend. Ik kan ook niet uitsluiten dat de casus verzonnen is, en dat deze als les was bedoeld, een waarschuwing vanuit het schakingsvertoog: een meisje had goed te letten op haar eer en zij moest een jongeman niet te veel uitdagen, en zeker niet een warmbloedige zuiderling. Voor jongemannen was de les: houd je in, accepteer de afwijzing. Doe je dat niet en je begaat een onbezonnen daad, dan kan je dat duur komen te staan. Het verhaal is dat een Milanese jongeman genaamd Balbiaen na een vrijage met Kommerijn[3] door haar werd afgewezen. Maar zijn liefde was niet gedoofd. Hij mocht niet meer bij haar komen en zon op een list. Hij besloot een ‘aenslagh’ te beramen. Hij moest en zou haar tot de zijne maken: ‘Hoe dat hy Floramond, door sijn onkuys begeer, sou maken tot een Vrou, oft laten sonder eer’. Met Floramond werd Kommerijn bedoeld. Tijdens de koude winter waren alle rivieren en sloten bevroren. Hij vernam dat zijn geliefde op de Amstel zou gaan slee rijden. Hij nam een vriend in vertrouwen en huurde enkele mannen in. Bij Kostverloren riep hij zijn mannen, die het meisje uit haar slee haalden. Maar de schaking mislukte, het meisje riep moord en brand. Er waren voldoende vrienden van haar en omstanders aanwezig om haar te ontzetten en ook het paard scheen onwillig zijn berijder en ‘Kommerijn’ te vervoeren.
Deze ‘ijsschaking’ laat zien dat een Italiaanse jongeman, verteerd door liefde, niet anders meende te kunnen doen dan zijn beminde op deze wijze te veroveren. Het literaire aspect is tijdgenoten niet ontgaan. Er wordt verwezen naar een Amsterdamse Helena en een Milanese Paris, hoewel Helena een gehuwde vrouw was. Ook in deze casus is er sprake van een jongeman die kennelijk buiten de eergroep van de jonge vrouw stond of daarin marginaal opereerde. Er was een jongedame die hem afwees en bij haar vrienden en familie wilde blijven. De dader had net als in de andere zaken een goed voorbereid plan, dat hij met behulp van anderen ging uitvoeren. De daad had een publiek karakter. In dit geval mislukte de ‘aanslag’ vanwege de onverwachte tegenstand en het komische toeval van een weigerachtig paard. De schaking was een serieuze misdaad, die op deze wijze als verkeerd en zelfs als ridicuul werd neergezet. Dat de dader een Milanees was, berucht om hun passies, zal de onderliggende waarschuwing tegen warmbloedige buitenstaanders nog hebben versterkt.[4]
[1] Cordes, R. Jan Zoet, Amsterdammer 1609-1674: leven en werk van een kleurrijk schrijver (Hilversum 2008) 176, gedicht ‘Maagden Baak’ over een mislukte schaking op het ijs van de Amstel nabij Kostverloren begin 1638 van een jonge vrouw genaamd Commerijn door een Milanese Paris (Balbiaen). Hij werd gevangengenomen. Soet, J., Maagden-baak voorgestelt in minnelijke leer-beeldjes vast gemaakt door verscheyden historiën. Alsmede eenighe soete sangversjes (Amsterdam 1641) refereert aan dit voorval.
[2] Er zijn geen andere gegevens over deze schaking bekend. Het kan dus zijn dat enige fantasie meegespeeld heeft. Zie wel Cordes (2008), 176; Viverius, J., Wintersche avonden of Nederlandsche vertellingen (Amsterdam 1665) 311-312; Krul, J.H., Minne-spiegel ter deughden: bestaende in verscheyde minnebeelden (Amsterdam 1650), 139 e.v.; Soet (1641): J. Soet, Maagden-baak voorgestelt in minnelijke leer-beeldjes vast gemaakt door verscheyden historiën. Alsmede eenighe soete sangversjes (Amsterdam 1641). Het gewelddadige karakter van een schaking zien we ook terug in een verhaal waarvan we geen andere bronnen hebben. In 1669 werkte de zeventienjarige Elisabeth de Saint Mourel als dienstmeisje in de herberg de Gekroonde Zwaan van de familie Weijerman. Een Franse gast was onder de indruk van haar verschijning en meende dat zij familie zou kunnen zijn; haar vader was met zijn jonge gezin om geloofsredenen uit Frankrijk gevlucht. De man stelde voor dat hij haar naar haar familie zou brengen, maar zij weigerde dit. ’s Nachts besloot de Fransman om haar dan maar tegen haar wil mee te nemen. Hij drong haar kamer binnen en zei dat zijn rijtuig gereed stond. Ze weigerde opnieuw en begon om hulp te roepen. De man werd boos en trok zijn degen. In de schermutseling raakte hij gewond. De oudste zoon van de waard adviseerde haar te vluchten. Zij zou uiteindelijk met de zoon van de waard, Hendrik Weijerman, in het huwelijk treden. Elisabeth de Saint Mourel, of Someruell, was de moeder van Jacob Campo Weijerman. Beek, P. van, ‘Drama in Tilburgse herberg in 1669’, Het Nieuwsblad van het Zuiden, maandag 23 maart 1970. Serie heemkunde-artikelen onder redactie van Ben van de Pol; Nepveu, J.I.D., ‘Tobias Morello’ Studie en uitspanning. Verzamelde verhalen 1e deel (Utrecht 1852); Wetzels, F., ‘Elisabeth Someruell’, Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland (2014).
[3] Kommerijn of Kommertjen is de vrouwelijke vorm van Kommer, afgeleid van Gomarus
[4] Viverius (1665), 311-312: volgens hem waren Milanezen met dit soort gedrag besmet. Hij noemt dit verhaal een ‘vrucht van het ontrouw ontschaacken’.