FE en JS

Geplaatst

Vorm:       Overrompeling
Jaar:          1642
Gewest:    vermoedelijk Holland
Plaats:       vermoedelijk Culemborg

 

“Eerlijck sullen mogen leven”

Deze casus is een voorbeeld van een chantage à la Vianaise. Dat betekent: een paar wist de ouders van het meisje te ‘constringeren’, te chanteren, met hun vertrek naar een nabij gelegen asielplaats tot het geven van toestemming. De dreigende infamie voor zowel de familie als het paar dwong tot een snelle oplossing. Op 27 februari 1642 verscheen voor een verder niet met naam genoemde notaris[2], vermoedelijke standplaats Culemborg, een echtpaar: de eerzame H.W.E. en ‘juffrouw’ G.V.V. Deze anonimiteit was welbewust gekozen. In alle andere schakingscasussen staan de namen van de betrokkenen voluit. Er klinkt angst voor openbaarheid door. Ik heb hun identiteit niet kunnen achterhalen. Het lijkt erop dat dit een casus is die behoort tot het dark number.

Het echtpaar stelde volgens het stuk dat zij goed hadden nagedacht over de ontstane situatie, waarin aan de ene kant sprake was van een “jongman”, “J.S.”, die “so sij luyden verstaan” 25 jaar oud was. Kennelijk kenden zij de jongeman niet en wisten zij vrijwel niets van hem. Er werd niets vermeld over zijn status of beroep. Bijna vanzelfsprekend werd hij niet aangeduid met edele of eerzame, want dat zal hij in hun ogen niet zijn geweest. Hij had hun dochter “F.E.” weggevoerd, 16 jaar oud, “(:Godt Betert:)” laten ze daaraan toevoegen, waarmee zij aangaven hoe jong en naïef zij nog was, en hoe erg de actie van J.S. was geweest. De ernst van de zaak verwoordden zij conform het schakingsvertoog. Hij had haar “jegens alle goede plicht ende eerbaerheid gesoliciteert en beweecht dat sij uijt den huijse van de comparanten haare Ouders, met hem vertrecken is naar Culemborg”. In Culemborg was het jonge paar gaan “converseren als man en wijf”. Haar ouders mochten daar niet bij hun dochter komen, elk contact werd hen ”tot noch toe” onthouden. Hun dochter leefde in schande met een jongeman die ze niet kenden en die hen nooit had opgezocht of om een huwelijk verzocht. Daarenboven waren er kennelijk andere niet nader omschreven overwegingen om “eenich huwelijck henluijden niet toe te staen”. Was hij van een ander geloof? Was hij vanwege zijn stand onaanvaardbaar? Was hij te arm?

Maar toch, hun dochter was “bij de voorseide J.S. alreede gedefloreert” en ze waren bevreesd dat ze zwanger zou zijn. Deze ontering betekende dat zij “niet lichtelijck” een ander “goet” huwelijk zou kunnen sluiten. Maar “te vresen stonde dat bij volcomen affslaan van het huwelijck, d’welck bij hen luijden nu versocht werde” er nog veel meer en ergere “inconvenienten” zouden kunnen ontstaan. Hieruit lees ik dat een ongehuwde dochter met een kind de eer van de familie zou ruïneren. Alles overwegende waren de ouders “entelijck genootsaeckt ende te rhade geworden” te consenteren in een huwelijk dat “opentlijck” gesloten zal worden maar buiten Culemborg, in een plaats van hun keuze.

Het fait accompli van een (mogelijke) zwangerschap liet hen geen alternatief. Deze passages passen nu juist niet in het schakingsvertoog, maar in het eervertoog. Ze maken duidelijk dat zij als ouders gedwongen waren het belang van de familie-eer boven die van een uitstoting van hun dochter te verkiezen. Hun anonimiteit is te beschouwen als een compromis: niemand hoefde te weten dat ze geconstringeerd waren, noch hoe zij hun familie-eer hadden hersteld.

Het verbaast dan niet meer dat de ouders aan de eer aantastende voorgeschiedenis slechts anderhalve folio wijdden en viereneenhalve folio besteedden aan een regeling. Daaraan moest J.S. voldoen “ende anderssints nijet”. De eerste bepaling was dat J.S. “met sijnen believen ende toestaen” voorlopig geen enkel gewin uit het huwelijk zou halen op alle goederen die F.E. mogelijk na haar dood zou achterlaten. En voorts de voorwaarde dat de 5.000 gulden “die geseijt wert de voorseide J.S. te comen over sijne ouders goet, berustende onder sijne voochden” zal worden betaald. Hij moest alle onkosten betalen die het stel te Culemborg had gemaakt, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van het vrijgeleide aldaar, de reiskosten om er heen te gaan, “montkosten”. Verder alles moest hij al zijn schulden afbetalen zodat hij een “vrijen hals” zal zijn. Haar ouders waren niet gehouden enig kapitaal aan hun dochter in dit huwelijk mee te geven. Wel zegden ze toe 600 gulden per jaar “tot onderstandt” te geven zolang zij leefde. Als zij kinderen zou nalaten, kregen die ook dit geld. Wanneer een van de ouders kwam te overlijden, dan zou dat bedrag aan hun dochter ten goede komen. Zij kreeg geen kapitaal maar alleen het vruchtgebruik. Er mocht geen legitieme portie worden geëist en er was geen gemeenschap van goederen, ook niet in de toekomst. Dit alles werd geregeld met een doel dat de ouders zo verwoordden: dat zij “eerlijck sullen mogen leven”.

Het paar slaagde dus in hun doel om te mogen huwen, maar de prijs was hoog. Woorden als schaking of doorgaan komen in het stuk niet voor, wel “vertrecken”, wat een indicatie kan zijn voor het willen stilhouden van de zaak en het ontwijken van termen uit het schakingsvertoog. De ouders gebruikten het enige wapen dat hen restte: druk uitoefenen via geld. Zo konden ze voor zover mogelijk hun eer herstellen. Waar zij afhankelijk waren geworden van het paar en zich door hen en haar zwangerschap in een dwangpositie gebracht wisten, waren zij nu door hun accommodatie en hun financiële macht in staat nog enige invloed uit te oefenen. Hun eerpositie, eerst ernstig bedreigd door het weggelopen paar, herstelde zich enigszins. En dat mocht blij zijn dat ze hun beginnende reputatie, nog heel kwetsbaar, kon gaan opbouwen. Wie als winnaar uit de strijd kwam, is moeilijk te zeggen. Beide partijen waren in hun eer verkort, en het herstel ervan kostte beide partijen tijd. Er is dus sprake van een zero-sum spel. De eervermeerdering van de jongeman of het paar ging ten koste van de eer van haar familie.

[1] vervallen.

[2] NL-TlRAR Archiefnummer 0874 Handschriftencollectie Culemborg, Handschriften Doos III, inv.nr. 32. Het stuk wordt omschreven als: “concept-akte van overeenkomst tussen een echtpaar en een jongman, die de dochter van het echtpaar had gedefloreerd en geschaakt naar Culemborg, 1642.” Het stuk heeft echter alles weg van een “akte van huwelijksvoorwaarden tussen ouders en de jongeman die met hun dochter een schaking had uitgevoerd, 1642. Kopie.” Het is een kopie van de tekst die de notaris in zijn archief gehad moet hebben. De akte is ondertekend noch van enige zoekkenmerken voorzien; ook is standplaats noch plaats van handeling vermeld. Het is dus ook niet helder wat de herkomst is en in welk archief het stuk thuis hoort.

 

Download:

NL-TlRAR Archiefnummer 0874 Handschriftencollectie Culemborg, Handschriften Doos III, inv.nr. 32.