Vorm: Ontdekking
Jaar: 1686
Gewest: Utrecht
Plaats: Maarsen
Elisabeth Pierson de Courval, dochter van Francois de Pierson, baron du Courval, kolonel in het Staatse leger en nu buiten dienst, was in 1686 doorgegaan met Jodocus de Vati Jimenez, of Gemini. Deze persoon was in 1684 enkele keren bij een getuige gekomen in gezelschap van een juffrouw Schats uit IJsselstein. Zij beweerden man en vrouw te zijn. Eind december 1684 zagen ze hem voor het laatst, hij meldde dat hij naar Den Haag moest om de zaken van zijn vrouw te behartigen. De getuigen hadden geld van hem tegoed en wisten dat te krijgen, waarop duidelijk werd dat deze Du Vatti getrouwd is geweest met Elisabeth Pierson, de dochter van de baron, die om deze getuigenis had verzocht. Elisabeth zou onlangs in Utrecht zijn overleden[1].
Een dienstmaagd had in augustus 1686 getuigd[2] dat ze gehoord had van een dienstmeid dat Elisabeth met “een braef jongman was deurgegaen”. Voordat zij vertrok had Elisabeth haar dienstmeid vereerd met een zwart lakense en witte rok. De eerste dienstmaagd vond dat de tweede haar heer had moeten inlichten over deze en andere giften, en over de daden van Elisabeth.
De wat mysterieuze de Vatti, althans nu heet hij Don s’Jodocus de Vat Gemenus, verzocht Jacobus Geestevelt voor hem een getuigenis[3] vast te leggen bij een notaris. Die verklaarde dat hij sinds 1,5 jaar in Maarsen woonde en converseerde met Baron Courval. Hij had diverse keren daar gegeten. Hij had toen meerdere malen gehoord en gezien dat de Baron zijn dochter Isabelle uitmaakte voor “vodde-hoer ende andere injurieuse, schrickelijke vloecken ende versweeren, woorden. Hij had enkele keren gezegd dat hij niet kon geloven dat hij haar vader was. Hij was van plan haar in een “klooster te brengen dat niemant soude weten waar sij vervoert offte gebleven was”. Hij dreigde haar “de hals te breecken”, daarbij voegende “Mort Dieu, ik kan niet meer als eenen doot sterven”. Zijn vrouw zaliger was “eenen ondeugende vodde” geweest en zijn dochter had dezelfde natuur als haar moeder. Hij had de getuige toevertrouwd dat hij kleding en sieraden aan haar had ontnomen. Die zag Isabelle in “eenen seer slecht gewaet van kledinge haer heeft moeten behelpen sulcx dat niet en dorstte bij eerlijcke lieden comen.” De baron wilde zijn middelen weggeven zodat zijn kinderen er niet van konden genieten. De juffrouw had de getuige in grote droefheid gezien, ze had grote vrees voor haar vader. Ze had hem toevertrouwd dat zij “in benautheijd sijnde van het leven benomen te sullen worden”. Ze kon het niet veel langer meer bij haar vader harden. De getuige zegt in een kamer gezien te hebben een kram in de muur “waer aen de soon (soo hij hem verclaert heeft, met eenen groot ketten acht a 10 dagen lanck hadde vastgesloten gelegd.”
Een ander verklaarde[4] dat hij de juffrouw Isabelle had gevraagd om in een herberg waar haar oom Van der Burcht was, te komen, waarop haar broer hem vroeg wat er aan de hand was en met zijn zuster in het Frans sprak. Zij reageerde stuurs en wees hem af. Wat zij met haar oom besprak kon de getuigen niet vernemen. Hij had Jacobus Geestevelt enkele keren in huize Geestbergen zien gaan wanneer de baron was uitgegaan. Geestevelt had hem gezegd “in presentie van noch drie eerlijcke persoonen”: “als ick vande vriende was van Joffr Courval soude ick haer raeden wech te loopen, en mede te neemen al wat sij crijgen conde”. De getuige antwoordde dat hij haar dat niet zou adviseren, waarop Geestevelt zei, dat als hij in de plaats van haar vrienden was, zou hij “wel andere sprongen mette vader doen”.
In november 1686 getuigde[5] Anthony du Buisson, herbergier buiten de Catharinapoort in Utrecht waar het Leidse veerschuitje uithangt. Ook hij deed dit op verzoek van de baron, die in Den Haag woonde. Die was op 7 juli 1686 bij hem in de zaak gekomen met een brief van zijn zoon. Daarin stond dat zijn dochter Elisabeth naar huize Geestbergen in Maarseveen was vertrokken of vervoerd en dat deze dochter met valse sleutels de slaapkamer van de baron haar vader was binnengekomen en hem had berooft en bestolen. De baron vroeg om een chaise en of du Buisson wilde meekomen om naar Geestbergen te gaan. Onderweg verklaarde de baron dat hij onder zijn matras geld had verborgen. Aangekomen vond hij dat geld, zeggende dat als deze weg zouden zijn, zijn zoon zou zijn bedorven en geruïneerd. De attestant is toen met de baron naar de slaapkamer gegaan en zag de valse sleutel in het slot steken. Hij trachtte die eruit te halen, maar dat kostte erg veel kracht, wat hem de uitspraak ontlokte dat di wel wonderbaarlijk en ongelofelijk zou zijn voor een dochter om deze sleutel te hanteren. Een andere kast bleek ook leeg, gestolen door zijn dochter en haar “quaat geselschap, of aanhangers” diverse juwelen, onder andere van zijn overleden huisvrouw. Uit een andere kast waren kant en kledij, ook van zijn vrouw, ontvreemd, evenals servetten, slaap- en tafellakens. Later kwam ook de zoon van de baron aan, en de volgende dag zijn ze gedrieën terug gereisd naar Utrecht, onderweg informerend of men de dochter had gezien.
De vrouw van de herbergier verklaarde dat in september 1686 een zekere “don Sedockius de Vatgeminis alias du Vatti” in de herberg was gekomen. Die had aan de attestanten gevraagd naar zijn neef, die in Brussel met Elisabeth Pierson getrouwd zou zijn. Hij voegde daaraan toe dat de moeder van zijn neef en de moeder van de markies Destresigny zusters waren en uit Brabant kwamen. Zijn neef was een man van “groote conditie was, gelt en goeds genoech had” en in een koets met vier paarden reed, dat hij de dochter van de baron wel kon mainteneren en naar kwaliteit onderhouden. Zijn neef zocht vriendschap met de baron, hij had geen geld nodig. Daarop stelde de herbergierster dat als deze neef van die kwaliteit is en dat kan bewijzen, dan zal de baron wel consenteren in een huwelijk met zijn dochter. De herbergier beloofde dat wanneer hij in Den Haag zou komen, de baron zou aanspreken hierover. Dat deed hij inderdaad later, waarop de baron hem zei dat hij niet geloofde dat die neef van de familie de Tresigny is, die zouden mij met geen drie sleutels bestelen. Er zijn zo veel “fielen in de werelt”, laten hem zijn woorden maar bewijzen. De beide attestanten zeggen dat zij naderhand De Vatti herkenden als de persoon die de dochter van de baron had ontvoerd “ende gedebaucheert gehadt”. Du Buisson liet nog optekenen door de notaris dat hij aan De Vatti had gezegd, als die neef van zo een conditie was, dan had deze de baron niet met valse sleutels bestolen. Die antwoordde dat dat maar bewezen moest worden. De Buisson zei dat hij zelf de sleutel uit het slot had gehaald, waarop De Vatti bekende dat het een sleutel was van een kast uit het huis van de baron.
[1] NL-UtHUA Archiefnummer 34 Notarissen; Notariële akten, inv.nr. U97a003 24 november 1686.
[2] NL-UtHUA Archiefnummer 34 Notarissen; Notariële akten, inv.nr. U064a013 20 augustus 1686.
[3] NL-UtHUA Archiefnummer 34 Notarissen; Notariële akten, inv.nr. U093a011 10 oktober 1686.
[4] NL-UtHUA Archiefnummer 34 Notarissen; Notariële akten, inv.nr. U064a013 14 augustus 1686.
NL-UtHUA Archiefnummer 34 Notarissen; Notariële akten, inv.nr. U064a013 15 augustus 1686. NB: inv.nr. is vermoedelijk onjuist
[5] NL-UtHUA Archiefnummer 34 Notarissen; Notariële akten, inv.nr. U97a003 29 november 1686.