De dagdief

Geplaatst

 

Rijk, J. de, De dagdief, kluchtspel, 1712

 

Izabel praat met haar dienstmeid Trui. Die vertelt dat ze Ot, de knecht van Frederik die de vrijer is van Izabel, heeft ingelicht dat Izabel deze week gaat huwen met ene Lubbert van Jutland. Trui en Ot vinden dat niet goed, want Lubbert is een “Jutse Knoet” vragen zich af hoe je die moet beminnen. Izabel wordt volgens hen door haar vader naar de slachtbank geleid. Ot zegt dat “hij en Trui dat wel zullen beletten. Trui hoopt dat er trouwbeloften zijn, of dat Frederik de geboden gaat stuiten. Maar Izabel verklaart geen trouwbeloften te hebben gegeven, omdat haar vader tegen was. Ze wil niet oneerlijk zijn tegen hem “Die liefde, die ik hem (Frederik -rh) draag, zal ook niets oneerlyks onderwinden”. Maar ze verzucht dat hun liefde helaas tot niets zal leiden. Trui zegt dan dat het haar niet past Izabel iets te adviseren dat tegen haar eerlijkheid strijdt. Maar Trui vindt het wel vreemd “als men die jonge Juffertjes zo eerbaar en voorzichtig ziet.” Haar (Trui) moest dat niet overkomen. Izabel vindt dat je dan “verachting, smaad en tooren” op je hals haalt. Wij dochters moeten ons gehoorzamen, vader geeft de wet aan kinderen. Daar moet een dochter niet tegen strijden. Trui blijft bij haar standpunt dat in een huwelijk de keuze aan het paar moet behoren. De wet moet er zijn om met volle genoegen te huwen. En: “Als ér dan noch by komt, dat men moet na bed gaan met een, tegen zyn zin?” Trui denkt dat Izabels vader haar wel die Jutlander zal aanpraten.

Izabels vader Gilbert wil de timmerman laten komen om alles in orde te maken als Lubbert met Izabel gaat trouwen. Hij vraagt Trui of de timmerman al is gearriveerd. Die zegt: ik beklaag je dochter, die moet trouwen met een “Vent” die ze niet kent? In Amsterdam zijn er wel honderd met wie ze liever zou huwen. Gilbert zegt dan: waar bemoei jij je mee? Na de trouwerij zal ze al die Amsterdammers wel vergeten. Lubbert is een advocaat met veel geld. Trui: ach, hij heeft nog nooit een proces gewonnen. Dan wordt de dienstmeid weggestuurd, maar die zegt in zichzelf: laat maar, ik hou me erbuiten, het zal wel een droevig huwelijk worden.

Ot weet van de timmerman en beraamt een plan. Hij komt met Frederik vermomd binnen zogenaamd om dat timmerwerk te doen. Frederik wordt een ‘dagdief’, iemand in dagloondienst van een baas en daarom niet bepaald hard werkt. Hij moet “Jan” heten en proberen “Izabel uit ten huis te krygen, jy kund haar wel iewers brangen in de kost”. Hij vraagt waarom Frederik wil trouwen? “Uit reine liefde en vriendschap”. Otte vindt dat dat tegen de mode is, want iedereen huwt om geld om bezit te verwerven. Frederik hoopt dat Izabel zijn liefde zal beantwoorden, maar dat zit volgens Ot wel goed. Hij zal nu “Jan” gaan instrueren, want die kent het werk niet en vreest dat hij zichzelf verraadt.

Dan komt Gilbert binnen en beklaagt zich dat de timmerbaas zelf er niet is en zij eigenlijk een dag te vroeg beginnen. Maar ze kunnen door, Ot gaat boven de planken halen. Gilbert praat tegen “Jan”, die naar zijn zin te weinig haast maakt. Die werklui zijn allemaal dieven, die telkens manieren vinden om maar niet te werken, vindt hij. Ot komt terug, wil gaan drinken na dat gesjouw met hout, Gilbert laat dan bier komen maar zegt ook met de baas te willen spreken. Hij gaat weg. Trui komt met het bier en herkent de twee. Frederik zegt dat hij had gehoord dat de “vryer van myn Lief zal koomen”.  Hij verzoekt Trui: “vraag aan Izabel, of het haar wil is om te vluchten, ik heb een plaats besteld daar ze heel wel, en buiten opspraak, haar kan bergen”, namelijk zijn tante. Trui twijfelt of ze kan helpen, want Izabel is heel bedroefd, “Terwyl haar Vader u het huis verbooden had.”

Dan komt Gilbert terug en klaagt weer over het werktempo. Trui weet “Jan” te informeren dat Izabel wil weten wanneer en hoe. Frederik antwoordt, dat Ot dat wel weet, ga naar haar toe en zeg dat ze zich gereedhoudt. Trui verklaart dat Izabel aarzelt: “Zy staat, men Heer, op haar respekt en eer, het waar ook anders al te stout”. Izabel had haar ook gevraagd: “Of men dat vluchten ook wel mogt schaaken heeten?” Frederik: “Niet anders, laat men ’t heeten zo men wil.” Trui: “Holla, ze wil noch niet met je voort, en zou ze haar dan noch schaaken laaten, ’t waar beter dan gestaakt.” Frederik: “Jy vat het woord van schaaken niet, ik heb zo wel als zy de oneerlykheid gewraakt; De liefde die ‘k haar draag, die is oprecht”.

Ik lees hierin dat schaking oneerlijk is maar indien het uit liefde gebeurt, wel mag.

Izabel komt binnen. Die wil een andere kamer hebben, maar dat mag niet van haar vader, die is dicht aan de straat, dan komen er dieven en vrijers. En de laatste heeft ze toch niet nodig, want ze gaat immers met Lubbert huwen. Dan vraagt “Jan” of dit zijn dochter is. Gilbert zegt, ja, ze is beloofd, maar Izabel zegt: dat hoop ik niet. “Jan” constateert dat je een dochter niet kunt dwingen.

Dan komt Trui binnen met een brief van Gerrit, oom van Izabel en broer van Gilbert haar vader, om naar hem toe te komen. Lubbert logeert bij deze Gerrit. Ot had die brief geregeld, dus nu moeten de geliefden haast gaan maken om weg te raken. Maar Izabel wil niet mee: “Men heer, ik resolveer daar noch niet toe, het zyn de slechste zaaken, een middel, o, door de gantsche Stad, op alle mans tong te raaken”. Frederik probeert haar te overtuigen: “Zyn die dingen niet honderd, ja duizendmaal geschied en gedaan?” Hij belooft haar zijn liefde en een goed leven. “Want dit vluchten, of eer verschuilen, wat is dat anders als een mislag, die uit oprechte liefde wordt gedaan?” De kwaadheid van je vader zal wel overgaan. Je vader had jou nooit aan Lubbert mogen beloven. De dochter bepaalt met wie ze huwt.

Maar Izabel houdt voet bij stuk. Het past geen dochter haar ouders te trotseren. “Veel min te bedroeven, de pligt leerd ons, haar te gehoorzaamen en te eeren; Ook hoord een eerlyke Dochter zich te wachten, myn Heer, Dat ze niet op de tong van de waereld ryd. Wat is ‘er heerlyker en beter als de eer?” Van een vlucht hebben we alleen maar zijn kwaadheid te vrezen. “Zal ‘n yeder niet zeggen: wat dunk je van de Dochter van Gilbert? Ze is met een Karel (kerel -rh) deur geloopen!” Frederik: Dat heb van kanailje te verwachten, maar niet van eerlijke lieden. Niemand zal haar hoer noemen “of het zyn zelfs hoeren of dieven, die gaerne zouden willen hebben en zagen, dat andere met haar in een graad stonden, daarom kan haar ’t schenden zo behaagen; en dat heb je niet te verwachten van eerlyke lui, die zyn te wys en te fyn”. Ot wordt ongeduldig door dit geklets, straks worden ze betrapt. Frederik spoort Izabel nogmaals aan. Zij zegt: “Zou ik dan tot een voorbeeld strekken, van andere Juffers, te kwaaden? Het kan niet over myn gemoed, ik kan kwaalyk veranderen van zin.”.

Gilbert, Gerrit, de timmerbaas en Lubbert komen eraan. Gilbert is boos, er is niets aan de hand met Gerrit. En waar zijn de timmerlui, die deugnieten? Is die vrijer van Izabel gekomen? Trui bekent dat en dat een van die timmerlui Frederik is. Gilbert gaat zoeken en komt terug met hem. De timmerbaas zegt dat hij en Ot liegen, want het zijn geen knechts van hem. Lubbert zegt in krom Nederlands: Ik ben bedrogen, een vrouw in een vreemde plaats zoeken, is dus niet gelukt. Ik ga weer naar mijn land, daar ga ik wel een vrouw zoeken. “Ik loot mi hier nigt ofrontieren door eyn wanhebbelyche trouw.”

Gilbert, Gerrit en de timmerman ondervragen Frederik. Wat doe je hier, vragen ze. Hij antwoord: vanwege mijn liefde voor je dochter, ik hoop op uw genade. We zijn hier met een list naar binnen gekomen. Gilbert: “Ik barst van spyt! Ben jy een eerlyk Jongman, die hem tot schelmstukken gewend, en kom je nou op die wys het huwelyk verzoeken?  Nou zal ik ’t niet toestaan, of de Drommel mag me…”

Gerrit maant hem tot rust. Hij heeft een idee, als Lubbert het goed vindt. En die zegt: “De Jonfer staat my noe nigt aan”. Gilbert verwijt Lubbert zich niet aan zijn woord te houden. Gerrit constateert dan: “En terwyl de zaak zo staat, mits dat hy een eerlyk Jongman is, zo ik in uw plaats was gaf ik hem myn Dochter tot Bruid. Ei! Hoor hem, en laat ons de zaak in consideratie neemen, eer dat men die gaat door de Stad verspreijen’. Gerrit vraagt aan Frederik naar zijn vader. “Een eerlyk man, hy was Burgermeester by Leijen.” Hij heeft me hier de negotie van koopman laten leren en ik ben rijk geworden. Gilbert wil nu Izabel horen. Gerrit zegt dan weer tegen Gilbert: sta het toch toe, ik kende zijn vader, ik denk dat je dochter met hem vereerd is.

En Izabel zegt: ik beken ‘t, ’t schijnt dat ik heb misdaan “maar ‘k ben niet tot de daad gekomen, hy lei my ’t weggaan wel te vooren, maar zulks is echter niet geschied.” En Gilbert draait bij, Lubbert ook, en het huwelijk mag doorgaan.

 

De schakingsfiguratie De Weigering is op deze klucht van toepassing. Er is een ander in het geding, een buitenlander, eigenlijk alleen gewenst door de vader van Izabel. Zij bemint hem niet, en na enige aansporingen van haar meid Trui wil ze dan wel overwegen met Frederik weg te gaan. ‘Schaken’ en ‘doorgaan’ zijn de begrippen waarmee de daad wordt aangeduid. Izabel wil eigenlijk niet, want een schaking is eerverlagend, roept de toorn op van de ouders en zal tongen in beweging zetten. Voordat het zover komt, is Frederik betrapt. Hij wordt door de vader van Izabel gehekeld om zijn weinig eerlijke gedrag. De andere kandidaat trekt zich terug en de oom van het meisje Frederik laat zeggen dat zijn eerpositie nog wat beter is dan de vader wellicht dacht.